Gerechtshof Amsterdam, 15-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3611, 19/00077
Gerechtshof Amsterdam, 15-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3611, 19/00077
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 december 2020
- Datum publicatie
- 22 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:3611
- Zaaknummer
- 19/00077
Inhoudsindicatie
immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
Uitspraak
Kenmerk 19/00077
15 december 2020
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de besloten vennootschap [X] B.V., gevestigd te [Y] , belanghebbende,
(gemachtigde D.A.N. Bartels)
tegen de uitspraak van 27 december 2018 in de zaak met kenmerk AMS 17/1200 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,
en
de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag, de Minister,
op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 juli 2016 (hierna: de waardebeschikking) de waarde op grond van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van de onroerende zaak op het adres [straat] te [Y] voor het belastingjaar 2015 vastgesteld op € 502.500. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelasting gebruikers 2015 (hierna: de aanslag) bekend gemaakt.
De heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op
bezwaar van 22 februari 2017 ongegrond verklaard en de hiervoor genoemde waarde van de onroerende zaak gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank van 24 november 2017.
Op die zitting is belanghebbende (met bericht van afwezigheid) niet verschenen. De heffingsambtenaar is bij gemachtigde verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst ten behoeve van nader vooronderzoek.
De behandeling van het beroep is op de zitting van de rechtbank van 19 januari 2018 voortgezet. Op die zitting zijn partijen door hun gemachtigden vertegenwoordigd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting wederom geschorst voor nader vooronderzoek.
De heffingsambtenaar heeft op 8 februari 2018 aan de rechtbank medegedeeld dat de waardebeschikking en de aanslag zijn vernietigd. De gemachtigde van belanghebbende heeft daarop bij brief van 13 februari 2018 het beroep ingetrokken en gelijktijdig verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 27 december 2018 het volgende beslist:
“Beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [belanghebbende] in bezwaar tot een bedrag van € 498,-;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [belanghebbende] in beroep tot een bedrag van € 1.252,50;
- wijst het verzoek om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten voor het overige af;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar aan eiser het door [belanghebbende] betaalde griffierecht van € 333 aan [belanghebbende] vergoedt.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 januari 2019. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Op 24 april 2019, 4 juli 2019 en 15 oktober 2020 zijn nadere brieven ontvangen van belanghebbende. Deze brieven zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2020. Op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende heeft de zitting (deels) digitaal plaatsgevonden via een Skype-telefoonverbinding (te weten een geluidsverbinding zonder beeld). Hierbij was sprake van een hybride zitting in die zin dat de gemachtigde van belanghebbende niet fysiek in de zittingszaal aanwezig was. Namens de heffingsambtenaar is ter zitting verschenen
[heffingsambtenaar] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Het Hof ziet aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.
Het bezwaarschrift van belanghebbende is door de heffingsambtenaar ontvangen op
1 september 2016.
Op 24 februari 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift dat is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van belanghebbende ontvangen.
Het Hof heeft op 28 januari 2019 het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ontvangen.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is nog enkel in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.