Gerechtshof Amsterdam, 24-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3692, 18/00592
Gerechtshof Amsterdam, 24-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3692, 18/00592
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 24 december 2020
- Datum publicatie
- 5 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:3692
- Zaaknummer
- 18/00592
Inhoudsindicatie
artikel 52a AWR; artikel 47 AWR; artikel 49 AWR; inspanningsverplichting
Uitspraak
kenmerk 18/00592
24 december 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , woonachtig te [Y] , belanghebbende,
tegen
de uitspraak van 12 september 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/1824 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 12 oktober 2016 aan belanghebbende een informatiebeschikking (hierna: de informatiebeschikking) in de zin van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) vastgesteld. De beschikking heeft betrekking op de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2008 tot en met 2015.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 februari 2017 de informatiebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 12 september 2018 als volgt geoordeeld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de informatiebeschikking doch uitsluitend voor zover deze ziet op de vragen 3, 4, 10, 15 en 16;
- stelt eiseres een termijn van acht weken gerekend vanaf de dag na die waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden, waarbinnen zij alsnog aan verweerder de in de informatiebeschikking gevraagde informatie kan verstrekken;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.251;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.”
Belanghebbende heeft op 18 oktober 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van belanghebbende zijn op 27 november 2020 en op 4 december 2020 nadere stukken ingediend die in kopie zijn verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Van het verhandelde der zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld:
1. Eiseres heeft de Oekraïense nationaliteit en woont vanaf 25 februari 2008 in Nederland. Zij heeft in Nederland gestudeerd vanaf februari 2008 tot en met februari 2012 (opleiding [M] ). In het jaar 2011 heeft zij in het kader van een [E] -uitwisselingsproject voor vier maanden in Madrid gestudeerd. Het collegegeld bedroeg ongeveer € 3.800 per jaar. Eiseres is na afronding van haar studie (in het jaar 2012) in Nederland gebleven om te werken. Zij heeft thans een verblijfsvergunning als kennismigrant.
2. Verweerder heeft in het kader van een onderzoek naar de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2011 en 2012 met eiseres een gesprek gehad op 20 juni 2016. Door verweerder is een verslag van dit gesprek gemaakt, dat na reactie van eiseres definitief is vastgesteld. Een afschrift van dit verslag behoort tot de gedingstukken.
3. Eiseres heeft in de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014 periodiek gelden ontvangen van de heer B. [B] en/of [Z] S.A. (hierna: [Z] ) middels storting op haar bankrekening en op een PayPal account. Deze gelden heeft eiseres niet in haar aangiftebiljetten van desbetreffende jaren aangegeven. Voor het jaar 2011 is aan eiseres geen aangiftebiljet uitgereikt en heeft zij ook geen aangifte gedaan.
4. Eiseres heeft vanaf het jaar 2009 de beschikking over de PayPal account ‘ [e-mailadres 1] ’. Op deze account heeft zij gelden van [B] en [Z] ontvangen. Ook heeft zij de beschikking over de PayPal account [e-mailadres 2] .
5. Uit bankoverzichten van de (studenten)bankrekening bij [bank] met nummer [nummer 1] van eiseres blijkt dat in de jaren 2011 tot en met 2014 diverse contante stortingen op de rekening hebben plaatsgevonden. Over de contante stortingen heeft eiseres verklaard dat zij de gelden van haar ouders heeft gekregen, dat haar ouders stortingen deden op haar Oekraïense creditcard, waarna zij de gelden pinde en op haar Nederlandse bankrekening stortte.
6. Hierna volgt een overzicht van de ontvangsten (bedragen in euro’s):
Ontvangsten |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
Bank [B] / [Z] |
1.910 |
10.025 |
10.950 |
350 |
Paypal [B] / [Z] |
3.350 |
4.813,18 |
||
Contante stortingen |
7.305 |
2.365 |
350 |
5.880 |
7. Ook in het jaar 2015 heeft eiseres gelden ontvangen van [Z] en ook in dat jaar zijn deze gelden niet aangegeven. Eiseres heeft in het gesprek van 20 juni 2016 verklaard dat [Z] een onderneming is van [B] en dat zij de gelden vanwege de vriendschap met de heer [B] heeft ontvangen.
8. Op het LinkedIn-profiel van eiseres is vermeld dat zij van november 2008 tot en met december 2012 parttime als ‘personal assistant’ bij [Z] heeft gewerkt. Volgens informatie op LinkedIn heeft zij haar opleiding met deze functie kunnen financieren. Op LinkedIn is hierover – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Throughout all my studies and jobs today, I have held a part-time position in [Z] where I manage the online sales process for the procurement of specific domain names. My duties involve pricing, buying and selling domain names to customers throughout the world. My contribution to this small but profitable business has allowed for capital growth and the company now turns over in excess of $2 million per annum. My continued success in this role has allowed me to independently fund my international studies in the Netherlands throughout the duration of my degree.”
9. In het jaar 2015 is eiseres als ‘Sales Representative’ voor [Z] naar een beurs in [L] geweest ( [S] Event). In het verslag van 20 juni 2016 is hierover – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Mevrouw [X] deelt mede in januari 2015 naar [L] te zijn geweest voor [werkgever] voor een online marketing-event. Dit event was kort na de [S] Conferentie. Mevrouw [X] deelt mede vrije dagen opgenomen te hebben om voorafgaand aan het online marketing-event naar het [S] event te gaan. Mevrouw [X] deelt mede op verzoek van de heer [B] , namens [Z] aan de [S] event te hebben deelgenomen. Volgens mevrouw [X] heeft zij drie dagen deelgenomen aan de [S] Conferentie.(…). Mevrouw [X] deelt mede op het [S] Event aantekeningen te hebben gemaakt van de presentaties en deelname aan workshops. Verder deelt mevrouw [X] mede visitekaartjes uitgedeeld te hebben en visitekaartjes in ontvangst te hebben genomen. Mevrouw [X] deelt mede zowel haar eigen visitekaartjes namens [Z] te hebben uitgedeeld, alsmede het visitekaartje van de heer [B] .
Volgens mevrouw [X] heeft zij haar visitekaartjes van [Z] speciaal voor dit event gemaakt. Mevrouw [X] deelt mede niet meer te weten wie voor de visitekaartjes heeft betaald. (…) Mevrouw [X] deelt mede geen vergoeding van de heer [B] of [Z] te hebben ontvangen voor het bezoek aan de conferentie.”
10. Eiseres heeft verklaard tijdens haar studie uitsluitend over de hiervoor vermelde studentenbankrekening [rekeningnummer 1] te beschikken. Daarna heeft zij de volgende bankrekeningen geopend: [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] .
11. Eiseres heeft in het jaar 2015 gelden ontvangen van onder andere [F] (Hong Kong) en [D] .
12. Verweerder heeft eiseres naar aanleiding van het gesprek van 20 juni 2016 bij diverse gelegenheden schriftelijk een aantal vragen (achttien) gesteld. Bij brief van 12 oktober 2016 stelt verweerder bij informatiebeschikking vast dat eiseres niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting van artikel 47 van de Awr in samenhang met artikel 49 van de Awr omdat zij de verzochte informatie niet binnen de gestelde termijn heeft verstrekt. In de informatiebeschikking is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“(…) Op basis van deze feiten lijken de door mevrouw [X] ontvangen gelden van de heer [B] en/of [Z] S.A. in relatie te staan tot door mevrouw [X] verrichte diensten/werkzaamheden voor de heer [B] en/of [Z] S.A.. Deze ontvangen gelden zouden daarmee als inkomen belastbaar zijn.
Ik heb reeds meermaals verzocht hieromtrent onderstaande vragen te beantwoorden:
1. Heeft mevrouw [X] werkzaamheden, handelingen of diensten – in welke vorm dan ook – verricht voor [Z] S.A.?
Zo ja, dan verzoek ik mevrouw [X] de werkzaamheden, handelingen of diensten te specificeren.
2. Heeft mevrouw [X] werkzaamheden, handelingen of diensten – in welke vorm dan ook – verricht voor de heer [B] ?
Zo ja, dan verzoek ik mevrouw [X] de werkzaamheden, handelingen of diensten te specificeren.
3. Wie is de eigenaar van [Z] S.A.?
4. Wie is de directie van [Z] S.A.?
5. Wat was haar relatie met [Z] S.A.?
6. Welke werkzaamheden/activiteiten heeft mevrouw [X] verricht ten aanzien van de aankoop en verkoop van domeinnamen (anders dan de domeinnaam voor uw eigen onderneming)?
(…)
Tijdens het gesprek van 20 juni 2016 heeft mevrouw [X] medegedeeld na 2012 meerdere bankrekeningen te hebben geopend. Aangezien op haar LinkedIn vermeld is dat mevrouw [X] na 2012 nog voor [Z] S.A. werkzaam is geweest, alsmede dat mevrouw [X] na 2012 nog gelden van [B] en/of [Z] S.A. op rekening [nummer 1] heeft ontvangen, wil ik vaststellen of mevrouw [X] nog meer en/of andere gelden heeft ontvangen. Ik heb mevrouw [X] verzocht mij de navolgende documentatie te doen toekomen:
7. Kopieën van bankafschriften van overige rekeningen (niet zijnde rekeningnummer [nummer 1] ) van opening tot en met 2015.
(…)
Tijdens onze bespreking op 20 juni heeft mevrouw [X] medegedeeld dat zij in februari 2008 naar Nederland is gekomen. Volgens haar LinkedIn-profiel heeft zij sinds 2008 werkzaamheden verricht voor [Z] S.A. en heeft zij met de functie als Personal Assistant bij [Z] S.A. haar opleiding kunnen financieren. Indien zij vanaf 2008 vergoedingen heeft ontvangen voor haar werkzaamheden, welke zij van de heer [B] en/of [Z] S.A. heeft verkregen voor de verrichte werkzaamheden, zouden voor deze inkomsten de verlengde navorderingstermijn van 12 jaar van toepassing kunnen zijn. Voor de jaren 2008 tot en met 2010 is dus eveneens sprake van een mogelijk fiscaal belang.
In dit kader heb ik mevrouw [X] meermaals verzocht mij de navolgende documentatie te doen toekomen:
8. Kopieën van bankrekening [nummer 1] over de periode 2008 tot en met 2010.
9. Voor de volledigheid heb ik eveneens verzocht om kopieën van eventuele overige binnenlandse of buitenlandse bankrekeningen over de periode 2008 tot en met 2015. Indien mevrouw [X] geen andere binnenlandse of buitenlandse rekeningen heeft gehouden in de periode 2008 tot en met 2015, dan verzoek ik u te bevestigen dat zij niet over andere rekeningen kon beschikken in die periode.
In het kader van vraag 9 moet ik ook constateren dat mij niet duidelijk is geworden ten laste van welke bankrekening de Oekraïense creditcard wordt gebracht, op wiens naam deze rekening staat en of mevrouw [X] tot deze rekening gemachtigd is/was, anders dan door middel van de gekoppelde creditcard.
(…)
Mevrouw [X] heeft medegedeeld in 2009 voor het eerst een paypal account te hebben geopend. Uit de transacties op haar paypal account ‘ [e-mailadres 1] ’ blijkt dat zij gelden van de heer [B] en/of [Z] S.A. op deze paypal account heeft ontvangen. Om vast te kunnen stellen of zij nog meer en/of andere gelden heeft ontvangen, heb ik mevrouw [X] verzocht antwoord te geven op de navolgende vraag en indien van toepassing de mutatie-overzichten van de ander accounts over de periode 2009 tot en met 2015 toe te zenden:
10. Is de paypal-account ‘ [e-mailadres 1] ’, waarvan mevrouw [X] de mutatie-overzichten heeft vertrekt, het enige paypal-account waarover zij kon beschikken (/toegang toe had in de periode 1 januari 2009 tot en met heden)? (Indien nee, dan ook graag de mutatie-overzichten van deze paypal-accounts meezenden).
In de door u toegezonden informatie heb ik een gecomprimeerd bestand aangetroffen met de naam ‘paypal [e-mailadres 2] ’. Ik ga ervan uit dat dit de tweede paypal-account betreft waarover mevrouw [X] kon beschikken. Helaas betreffen de mutatie-overzichten in het gecomprimeerde bestand dezelfde mutatie-overzichten als het paypal-account ‘paypal [e-mailadres 1] ’. Ik merk derhalve op dat u mij niet de mutatie-overzichten heeft verstrekt van de overige paypal-accounts waarover mevrouw [X] kon beschikken.
(…)
11. Mutatie-overzichten van paypal account ‘ [e-mailadres 1] ’ van 1 januari 2015 tot en met 1 januari 2016.
Ik acht deze vraag afdoende beantwoord. Ik merk op dat mevrouw [X] ten minste tot eind 2015 nog gelden van [Z] S.A. ontvangt.
Mevrouw [X] heeft medegedeeld dat zij de beurs in [L] voor [Z] S.A. heeft bezocht op verzoek van de heer [B] . De afspraken rondom en afhandeling van dit evenement tussen mevrouw [X] en de heer [B] / [Z] S.A. bieden mogelijk inzicht in de relatie tussen mevrouw [X] en de heer [B] / [Z] S.A.. In dat kader heb ik meermaals verzocht de navolgende informatie toe te zenden:
12. De (e-mail)correspondentie inzake het [S] event met de organisatie.
13. Communicatie met de heer [B] voorafgaand, tijdens en na afloop van het [S] event (afspraken over de te volgen presentaties, te leggen contacten, overdracht van visitekaartjes, aantekeningen etc.).
14. Communicatie met en betaling aan de drukker van haar visitekaartjes, alsmede een kopie van haar visitekaartjes van [Z] .
(…)
In mijn brief van 6 september 2009 heb ik opgemerkt dat uit de factuur van “ [O] ” blijkt dat deze afgerekend is bij de Front desk met een [P] . In de overzichten is geen melding gemaakt dat mevrouw [X] kon beschikken over een [P] . Ik heb verzocht om de navolgende vragen te beantwoorden:
15. Heeft mevrouw [X] tussen 2011 en 2016 de beschikking gehad over meer creditcard dan de [C] gekoppeld aan de bankrekening [rekeningnummer 1] ( [V] [rekeningnummer 5] )en een Oekraïense creditcard op contractnummer [contractnummer] ?
16. Indien de [P] niet van mevrouw [X] was, wie heeft de factuur van “ [O] ” betaald?
17. Indien de [P] niet van [X] was, zijn er andere kosten voor haar betaald of heeft zij andere vergoedingen, in welke vorm dan ook, ontvangen in relatie tot het [S] event.
(…)
Uit bankoverzichten van rekening [nummer 1] blijkt dat er over 2011, 2012, 2013 en 2014 diverse constante stortingen op de rekening hebben plaats hebben gevonden. Ten aanzien van deze constante stortingen heeft mevrouw [X] verklaard, dat haar ouders geld stortten op de Oekraïense creditcard, welke zij met deze buitenlandse kaart pinde en contant op haar Nederlandse rekening stortte.
Op basis van de door u aangeleverde overzichten van de Oekraïense creditcard zie ik geen onderbouwing voor de door u gegeven verklaring voor de contante stortingen.
Op basis van de informatie die ik tot mijn beschikking heb, lijken de contante stortingen betrekking te hebben op door mevrouw [X] ontvangen vergoedingen voor de door haar uitgevoerde werkzaamheden. Ik heb verzocht de navolgende documenten toe te zenden:
18. Documentatie waaruit blijkt waar de contante stortingen betrekking op hebben.”
13. Eiseres heeft tegen de informatiebeschikking bezwaar gemaakt en heeft daarbij van haar recht om te worden gehoord afgezien.
14. Door eiseres zijn de bankafschriften van de hierna vermelde rekeningen digitaal aan verweerder overgelegd.
rekeningnummer |
|||
[bank] |
[nummer 2] |
28-02-2013 |
31-08-2016 |
[bank] |
[nummer 3] |
10-06-2013 |
31.08-2016 |
[bank] |
[nummer 4] |
31-05-2016 |
31-08-2016 |
[bank] |
[nummer 1] |
10-01-2011 |
31-08-2016 |
[C] |
[nummer 5] |
27-08-2014 |
27-08-2016 |
Russische Creditcard |
[contractnummer] |
30-07-2014 |
28-08-2015 |
Russische Creditcard |
[nummer 6] |
20-11-2013 |
27-01-2014 |
Russische Creditcard |
[nummer 7] |
19-11-2013 |
|
Paypal |
[e-mailadres 1] |
01-01-2009 |
01-01-2016 |
Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan, dit met dien verstande dat het Hof “Russische” in overweging 14 van de rechtbank leest als “Oekraïense”. Het Hof vult de feiten als volgt aan.
In het verslag van het op 20 juni 2016 door de inspecteur met belanghebbende gevoerde gesprek is, naast hetgeen door de rechtbank is geciteerd onder 9, onder andere het volgende opgenomen:
“ [Z]
Mevrouw [K] toont mevrouw [X] een uitdraai van haar Linkedin-profiel. Mevrouw
[X] deelt mede haar Linkedin-profiel te kennen en deze beroepsmatig up-to-date te
houden. Mevrouw [K] wijst mevrouw [X] op de vermelding dat zij vanaf 2008 tot en met 2012 werkzaam is geweest voor [Z] . Mevrouw [X] deelt mede dat deze vermelding geen inhoud heeft en dat zij deze vermelding destijds alleen op haar profiel heeft gezet om aan haar huidige baan te komen. Mevrouw [X] deelt mede dat [Z] wel bestaat. Mevrouw [X] deelt mede geld van [Z] te hebben ontvangen maar niet in relatie tot voor [Z] verrichtte werkzaamheden.”
en:
“Volgens mevrouw [X] heeft zij nooit domeinnamen aangekocht of verkocht, behoudens de aankoop van een domeinnaam voor haar eigen onderneming in 2016.
(…)
De heer [B]
Mevrouw [K] merkt op dat op de bankafschriften van mevrouw [X] over 2011 en 2012 veelvuldig geldontvangsten zijn vermeld, welke afkomstig zijn van de heer [B] . Mevrouw [X] deelt mede in 2009 een relatie te hebben gekregen met de heer [B] . Mevrouw [X] deelt mede dat in haar herinnering vanaf het moment dat haar ouders niet meer de financiële middelen hadden om haar te onderhouden (vanwege de crisis) of het
onmogelijk/moeilijker werd (vanwege currency-voorschriften, de heer [B] haar van financiële middelen heeft voorzien. Mevrouw [K] deelt mede dat de bedragen op de bankrekeningafschriften fluctueren qua omvang.
Mevrouw [X] deelt mede dat zij geen vast bedrag kreeg van de heer [B] , maar dat zij geld aan hem vroeg. Volgens mevrouw [X] maakte de heer [B] hierop geld aan haar over. Volgens mevrouw [X] heeft de heer [B] dit uit een goed hart gedaan.”
Door belanghebbende zijn een aantal op het “ [S] event” betrekking hebbende stukken overgelegd waarop zij staat vermeld als “sales representative” van [Z] . Een visitekaartje van [Z] met de naam van belanghebbende zit niet in het dossier. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat zij ook niet de beschikking had over dergelijke kaartjes. Hetgeen dienaangaande is vermeld in het verslag van 20 juni 2016 berust – aldus belanghebbende – op een misverstand.
Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank heeft belanghebbende daar onder meer verklaard:
“Toen ik de heer [B] vertelde dat ik voor [werkgever] naar [L] zou gaan heeft hij mij gevraagd om ook voor hem te gaan. Dit heb ik gedaan als een gunst. Ik zou er heen gaan en kijken wat er werd gezegd tijdens de conferentie. Ik heb vervolgens algemene informatie aan hem gegeven over waar het congres over ging en wie er waren. (…)
Ik kan niet zeggen dat de Oekraïense bankrekening van mij is. Ik had een gedeelde bankrekening met mijn ouders. Mijn ouders konden geld storten op de rekening zodat ik dat vervolgens kon opnemen. Het was goedkoper om het zo op te nemen dan om het eerst te storten naar een buitenlandse rekening.”
In de pleitnota van de gemachtigde van belanghebbende die is aangehecht aan het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank staat o.a. het volgende:
“1.5. Belanghebbende heeft tijdens het gesprek [het Hof begrijpt: het gesprek van 20 juni 2016] aangegeven dat zij vanwege haar (vriendschappelijke) relatie zo nu en dan geld ontving van de heer [B] (af en toe middels de rekening van [Z] ) en dat zij geen werkzaamheden verrichtte maar wel aanwezig was op een congres en [Z] heeft vertegenwoordigd.
(…)
De gegevens en stukken die zij had (kunnen) vinden die betrekking hadden op het domein naam evenement heeft zij reeds verstrekt.”
In de motivering van het hoger beroep staat onder meer het volgende:
“2.3. (…) heeft belanghebbende consistent verklaard dat zij geen werkzaamheden heeft verricht voor [Z] en dat er geen enkele relatie bestond tussen haar en deze vennootschap, behalve dan dat zij van de rekening van de vennootschap af en toe gelden ontving, afkomstig van de heer [B] in het kader van hun vriendschappelijke relatie. (…)
(…)
Ook over het [S] Event is belanghebbende van meet af aan transparant geweest. Zij is naar het congres gegaan en heeft daar – in het kader van en vriendendienst – businesscards uitgedeeld voor [Z] . Belanghebbende betwist echter dat zij ‘Sales representative’ van [Z] is geweest. Alle stukken die zij had (kunnen) vinden die hierop betrekking hadden – zoals facturen en toegangskaarten – zijn reeds overgelegd.
zij heeft geen domeinnamen aangekocht of verkocht, behoudens de aankoop van en domeinnaam voor haar eigen onderneming”.
Bij het op 27 november 2020 ingekomen nadere stuk van de zijde van belanghebbende is een aantal in het Oekraïens gestelde stukken overgelegd met betrekking tot de Oekraïense bankrekening afkomstig van de bank. Bij het op 4 december 2020 ingekomen nadere stuk zijn die stukken opnieuw overgelegd maar nu voorzien van een vertaling in het Engels.
Bij het op 27 november 2020 ingekomen nadere stuk van de zijde van belanghebbende zijn enkele stukken overgelegd die zien op het [S] Event. Voorts valt in dat nadere stuk onder meer te lezen:
“Zoals belanghebbende eerder verklaarde was de [P] van haar werkgever, [werkgever] . Andere vergoedingen heeft belanghebbende niet ontvangen.”
In de in hoger beroep van de zijde van belanghebbende voorgedragen pleitnota
wordt met betrekking tot de gelden die zij ontving van [Z] betoogd:
“Ten aanzien van het feit dat zij de gelden af en toe van de bankrekening van [Z] ontving, stelde belanghebbende geen vragen. Als studente was zij zeer dankbaar voor deze bedragen. Later begreep zij dat de heer [B] deze bankrekening af en toe aansprak voor betalingen wanneer zijn andere financiële middelen dit niet toelieten”.
en met betrekking tot het [S] Event betoogd:
“Van enige schriftelijke correspondentie met de heer [B] is geen sprake geweest, evenmin van afspraken omtrent de te volgen presentaties of de over te leggen contacten”.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of aan belanghebbende terecht een informatiebeschikking op grond van artikel 52a AWR is opgelegd vanwege het niet dan wel gedeeltelijk niet voldoen aan haar informatieverplichtingen (art. 47 AWR en art. 49 AWR). Het geschil beperkt zich daarbij, na de mondelinge behandeling van de zaak bij het Hof, tot de vraag of belanghebbende niet aan haar verplichtingen heeft voldaan met betrekking tot de in de informatiebeschikking opgenomen vragen 1, 2, 5, 6, 9, 12, 13, 14 en 17.