Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-01-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:381, 18/00182

Gerechtshof Amsterdam, 28-01-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:381, 18/00182

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 januari 2020
Datum publicatie
19 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:381
Zaaknummer
18/00182
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:11

Inhoudsindicatie

Fiscaal procesrecht; bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Kenmerk 18/00182

28 januari 2020

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: R. Erdem),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/2701 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 12 december 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.021.

1.2.

Na tegen de hiervoor vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 20 april 2017, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het bezwaarschrift tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag en dat verzoek bij beschikking, eveneens gedagtekend 20 april 2017, afgewezen.

1.3.

Bij uitspraak van 1 maart 2018 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 april 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2020. Aldaar zijn verschenen namens de inspecteur M. El-Harraoui en J.H. van Wier. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 27 november 2019 verzonden naar het adres van zijn gemachtigde ( [...] te [...] ), is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 28 november 2019 bezorgd op voormeld adres en is voor de ontvangst getekend. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiser heeft op 25 maart 2013 zijn aangifte ib/pvv 2011 ingediend. Bij brief van 10 november 2014 heeft verweerder eiser medegedeeld voornemens te zijn af te wijken van de aangifte. Verweerder heeft eiser daarbij in de gelegenheid gesteld vóór 20 november 2014 te reageren als hij het niet eens is met dit voornemen. Bij brief van 18 november 2014 heeft eiser bezwaar aangetekend tegen het voornemen af te wijken van de aangifte. De definitieve aanslag ib/pvv 2011 heeft als dagtekening 12 december 2014 en is opgelegd overeenkomstig het voornemen.

2. In het dossier bevinden zich voorts brieven van eiser gedagtekend 18 december 2015, 16 augustus 2016, 21 oktober 2016 en 8 februari 2017.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.2.

In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank staat onder meer het volgende vermeld:

Eiser: (…) De aanslag van 12 december 2014 heb ik ontvangen. Het origineel van de aanslag heb ik niet. Ik heb een duplicaat van de aanslag opgevraagd. Dat heb ik in 2015 gedaan. Ik weet niet precies wanneer. Daarna heb ik vrij snel bezwaar gemaakt.

Verweerder: ik heb geen informatie wanneer het duplicaat zou zijn opgevraagd. Ik weet ook niet hoe de verzending van het origineel van de aanslag heeft plaatsgevonden, anders dan dat ik ervan uitga dat dit op reguliere wijze in bulk heeft plaatsgevonden. (…)

Naar aanleiding van de aanslag van 12 december 2014 is op 10 februari 2015 een aanmaning verzonden met als dagtekening 17 februari 2015. Op 11 maart 2015 is het dwangbevel betekend. Dus ruim vóór 18 december 2015 wist eiser van de aanslag.

Op 30 januari 2017 heeft er een kasbetaling plaatsgevonden op de aanslag. Niet is na te gaan of dit ook daadwerkelijk om een kasbetaling ging. (…) Het kan ook een verrekening zijn geweest.

Eiser: ik heb geen betaling gedaan. De brief van 8 februari 2017 is gericht tegen de aanslag zelf. (…) De brief van 8 februari 2017 is ook gericht tegen de mededeling inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van 7 februari 2017 dat ik nog € 1.049 moet betalen. Ik heb het duplicaat van de aanslag in 2015 opgevraagd. (…) Ik moet toegeven dat ik niet altijd zorgvuldig ben geweest in het onderscheid wanneer het ging over mij of mijn partner. Ik heb het opgevat als dat het ging om mijn gezin. Ik heb het dus vaak als één geheel opgevat.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hij daaraan ter zitting heeft toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het hoger beroep

5 Kosten

6 Beslissing