Gerechtshof Amsterdam, 28-01-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:383, 18/00445
Gerechtshof Amsterdam, 28-01-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:383, 18/00445
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 januari 2020
- Datum publicatie
- 19 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:383
- Zaaknummer
- 18/00445
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; de inspecteur heeft terecht op de voet van artikel 12a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 een bedrag als loon in aanmerking genomen. Namens belanghebbende is niet aannemelijk gemaakt dat een lager loon gebruikelijk is.
Uitspraak
Kenmerk 18/00445
28 januari 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: R. Erdem),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/1622 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
(gemachtigde: mr. I.H.G.M. Seijben).
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 13 juli 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.054.
Na tegen de hiervoor vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 14 maart 2017, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak op bezwaar is door belanghebbende beroep ingesteld. Bij uitspraak van 6 juli 2018 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 14 maart 2017;
- verklaart het bezwaar alsnog ontvankelijk;
- verklaart het bezwaar ongegrond en handhaaft de aanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 501;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 augustus 2018, aangevuld bij brief van 21 augustus 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2020. Aldaar zijn verschenen namens de inspecteur mr. I.H.G.M Seijben, tot bijstand vergezeld van mr. drs. B.J.E. Lodder, C.J. Mouter en drs. Ö. Kat. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 27 november 2019 verzonden naar het door de gemachtigde in het (hoger) beroepschrift genoemde adres ( [...] te [...] ), is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 28 november 2019 bezorgd op voormeld adres en is voor de ontvangst getekend. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“Feiten
1. [X Ltd.] is een naar Angelsaksisch recht opgerichte vennootschap waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld. [X Ltd.] is statutair gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Enig bestuurder en aandeelhouder van [X Ltd.] is [Y] , echtgenote van eiser (hierna: de echtgenote). Zij woont in Nederland.
2. [X Ltd.] houdt zich bezig met (arbeidsbemiddeling met het oog op) zorgverlening aan particulieren en met verhuur van accommodatie.
3. Voor het jaar 2013 is aan de echtgenote een persoonsgebonden budget toegekend.
4. De echtgenote heeft bij de verantwoording over de besteding van haar persoonsgebonden budget 2013 [X Ltd.] als zorgverlenende instantie aangemerkt.
5. [X Ltd.] heeft in de aangifte loonheffingen 2015 aangegeven € 18.600 loon te hebben vergoed aan eiser.
6. Vanaf 12 februari 2013 is [X Ltd.] kentekenhouder van een [auto] met kenteken [..-..-..] .
7. Op 2 augustus 2014 heeft eiser de aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) 2013 ingediend.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de (mogelijke) toepassing van artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964 - hierna: Wet LB 1964 (de gebruikelijk loonregeling).
De ontvankelijkheid van het bezwaar is in hoger beroep niet (meer) in geschil.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hij daaraan ter zitting heeft toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.