Gerechtshof Amsterdam, 03-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3853, 17/2760 en 17/2761
Gerechtshof Amsterdam, 03-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3853, 17/2760 en 17/2761
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 december 2020
- Datum publicatie
- 24 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:3853
- Zaaknummer
- 17/2760 en 17/2761
Inhoudsindicatie
Bpm; toepassing Unierecht; niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen voldoening op aangifte; procedurele grieven; rentevergoeding; griffierecht; vergoeding immateriële schade; proceskostenvergoeding
Uitspraak
kenmerken 18/00716 en 18/00717
3 december 2020
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z], belanghebbende,
(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven)
tegen de uitspraak van 26 november 2018 in de zaken met kenmerken HAA 17/2760 en HAA 17/2761 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 27 augustus 2014 een bedrag van € 7.556 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan ter zake van de registratie van een personenauto.
De inspecteur heeft met dagtekening 22 december 2014 aan belanghebbende
een naheffingsaanslag bpm opgelegd van € 573.
Belanghebbende heeft in één geschrift bezwaar gemaakt tegen zowel de voldoening op aangifte als de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft in twee afzonderlijke uitspraken op bezwaar, gedagtekend 11 mei 2017, het bezwaar tegen de voldoening niet-ontvankelijk verklaard (18/00716) en het bezwaar tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd (18/00717).
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak
van 26 november 2018 als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 200;
- gelast de griffier aan eiser terug te betalen het griffierecht ad € 168 in het beroep met zaaknummer 17/2761, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht in het beroep met zaaknummer 17/2760 ad € 168 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is
bij het Hof ingekomen op 19 december 2018 en is aangevuld bij brief van 10 januari 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 augustus 2020 zijn partijen uitgenodigd voor een regiezitting op 30 september 2020. Bij faxbericht van 2 september 2020 heeft belanghebbende een verzoek ingediend tot wraking van de op de uitnodiging vermelde raadsheren. De wrakingskamer van het Hof heeft het wrakingsverzoek bij uitspraak van 22 september 2020 afgewezen.
Op 30 september 2020 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Op 13 november 2020 is van belanghebbende een pleitnota ontvangen.
Op 26 november 2020 is, vóór aanvang van de zitting, van belanghebbende per e-mail een aanvullende pleitnota ontvangen, welke pleitnota betrekking heeft op alle ter zitting te behandelen zaken, ook betreffende andere belanghebbenden (zie 1.10). Deze pleitnota is voor aanvang van de zitting door de griffier per e-mail doorgestuurd naar de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met kenmerken 18/00672, 18/00718 en 18/00719, 18/00720, 19/00014 t/m 19/00016, 19/00017, 19/00026 en 19/00027, 19/00028 en 19/00029, 19/00030 en 19/00031, 19/00039, 19/00779 en 19/00780, betreffende in hoofdzaak dezelfde geschilpunten, maar andere belanghebbenden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
“1. Eiser heeft in zijn hoedanigheid van (toekomstig) kentekenhouder van de auto met dagtekening 22 augustus 2014 aangifte BPM gedaan. Voor de berekening van de verschuldigde BPM is blijkens de bij de aangifte gevoegde bijlage de waarde van de auto bepaald op € 46.894, zijnde de netto catalogusprijs. Op de daarover verschuldigde BPM ad € 24.776 is met toepassing van de tabel een bedrag van € 17.220 aan afschrijving in mindering gebracht.
2. Bij brief van 7 november 2014 heeft verweerder eiser bericht dat hij het voornemen heeft een naheffingsaanslag op te leggen omdat is gebleken dat de auto met meer accessoires is afgeleverd dan in de aangifte vermeld is. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren op het voornemen.
3. Met dagtekening 23 december 2014 heeft de gemachtigde van eiser bezwaar gemaakt. In dit per fax verzonden bezwaarschrift is onder meer opgenomen dat bezwaar wordt gemaakt “inzake de registratie van [de auto]”.
4. In de uitspraak op bezwaar staat dat op grond van artikel 7:3, aanhef en onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van het horen is afgezien en dat de aanleiding voor de vernietiging van de naheffingsaanslag is de “[o]nlangs verschenen arresten Hoge Raad en de recente aanpassing van het Kaderbesluit bpm”. Verder wordt een kostenvergoeding van € 246 toegekend.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Belanghebbende heeft in hoger beroep een aantal grieven aangevoerd betreffende - naar het Hof begrijpt - de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de voldoening op aangifte, de vergoeding van immateriële schade, de vergoeding van rente, de bewijslastverdeling, het (niet) vooraf horen bij naheffing van bpm en in de bezwaarfase, de proceskostenvergoeding, en de hoogte van het griffierecht. De inspecteur heeft alle standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.