Gerechtshof Amsterdam, 03-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3855, 18/00720
Gerechtshof Amsterdam, 03-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3855, 18/00720
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 december 2020
- Datum publicatie
- 23 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:3855
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1456, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/00720
Inhoudsindicatie
Bpm; toepassing Unierecht; verschuldigdheid van bpm; procedurele grieven; rentevergoeding; griffierecht; vergoeding immateriële schade; proceskostenvergoeding
Uitspraak
kenmerk 18/00720
3 december 2020
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven)
tegen de uitspraak van 26 november 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/1089 en HAA 17/2764 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
en
- op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade -
de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 30 september 2015 aan belanghebbende
een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd van € 1.401, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 140.
De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 18 januari 2017 afgewezen en de naheffingsaanslag en verzuimboete gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak
van 26 november 2018 als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de naheffingsaanslag en vernietigt de daarbij genomen boetebeschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002;
- gelast verweerder aan eiseres een vergoeding van immateriële schade ad € 1.000 te betalen;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Minister voor Rechtsbescherming) tot betaling van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 500, en
- gelast verweerder het betaalde griffierecht ad € 168 aan eiseres te vergoeden.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is
bij het Hof ingekomen op 19 december 2018 en is aangevuld bij brief van 11 januari 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 augustus 2020 zijn partijen uitgenodigd voor een
regiezitting op 30 september 2020. Bij faxbericht van 2 september 2020 heeft belanghebbende een verzoek ingediend tot wraking van de op de uitnodiging vermelde raadsheren. De wrakingskamer van het Hof heeft het wrakingsverzoek bij uitspraak van 22 september 2020 afgewezen.
Op 30 september 2020 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Op 13 november 2020 is van belanghebbende een pleitnota ontvangen.
Op 26 november 2020 is, vóór aanvang van de zitting, van belanghebbende per e-mail een aanvullende pleitnota ontvangen, welke pleitnota betrekking heeft op alle ter zitting te behandelen zaken, ook betreffende andere belanghebbenden (zie 1.9). Deze pleitnota is voor aanvang van de zitting door de griffier per e-mail doorgestuurd naar de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met kenmerken 18/00672, 18/00716 en 18/00717, 18/00718 en 18/00719, 19/00014 t/m 19/00016, 19/00017, 19/00026 en 19/00027, 19/00028 en 19/00029, 19/00030 en 19/00031, 19/00039, 19/00779 en 19/00780, betreffende in hoofdzaak dezelfde geschilpunten, maar andere belanghebbenden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
“1. Eiseres stond tot 5 februari 2002 ingeschreven in Frankrijk. Vanaf 2005 stond eiseres ingeschreven op een adres in Nederland; vanaf 2010 tot 19 oktober 2017 op een adres in [Z] , alwaar ook haar toenmalige echtgenoot en hun gezamenlijke in 2006 geboren zoon staan ingeschreven. De woning op dit adres is de koopwoning van de voormalige echtgenoot. De naam van eiseres is vermeld in de akte van geldlening ten behoeve van de financiering van deze woning.
2. Eiseres is sinds 2007 eigenaar van een Audi A4 (hierna: de auto). De auto heeft een Frans kenteken. Eiseres heeft in 2002 BPM voldaan ter zake van de registratie in Nederland van een uit Frankrijk afkomstige Fiat Bravo.
3. In haar als binnenlands belastingplichtige gedane aangifte voor de inkomstenbelasting 2014 heeft eiseres een verzoek gedaan tot toekenning van de inkomensafhankelijke combinatiekorting. In deze aangifte heeft eiseres als haar hoofdverblijf de woning in [Z] aangegeven. In de aangifte is geen melding gemaakt van in Frankrijk gegenereerd inkomen.
4. Eiseres heeft in Nederland een zorgverzekering en een bankrekening. Eiseres heeft een website inzake haar in Nederland te verrichten werkzaamheden als schoonheidsspecialiste, met als adres de woning in [Z] .
5. Op 26 november 2014 heeft de Belastingdienst tijdens een verkeerscontrole geconstateerd dat eiseres op de openbare weg reed met de auto. Van deze constatering is een melding aangemaakt.
6. Voornoemde constatering heeft ertoe geleid dat verweerder bij brief van 14 januari 2015 zijn voornemen tot het opleggen van een naheffingsaanslag BPM en het nemen van een beschikking waarbij een verzuimboete wordt opgelegd, aan eiseres heeft meegedeeld. In deze brief is opgenomen dat indien niet binnen drie weken wordt gereageerd de voorgenomen naheffingsaanslag en verzuimboete zullen worden opgelegd. De toenmalige echtgenoot van eiseres heeft gereageerd bij brief van 24 januari 2015.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Belanghebbende heeft in hoger beroep een aantal grieven aangevoerd betreffende de haar woonplaats, de tijdelijkheid van het gebruik van de auto, vergoeding van immateriële schade, de vergoeding van rente, de bewijslastverdeling, het (niet) vooraf horen bij naheffing van bpm, de proceskostenvergoeding, en de hoogte van het griffierecht. De inspecteur heeft alle standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.