Gerechtshof Amsterdam, 03-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3858, 19/00026 en 19/00027
Gerechtshof Amsterdam, 03-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3858, 19/00026 en 19/00027
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 december 2020
- Datum publicatie
- 24 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:3858
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1458, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/00026 en 19/00027
Inhoudsindicatie
Bpm; toepassing Unierecht; niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen voldoening op aangifte; procedurele grieven; rentevergoeding; griffierecht; vergoeding immateriële schade
Uitspraak
kenmerken 19/00026 en 19/00027
3 december 2020
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z], belanghebbende,
(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven)
tegen de uitspraak van 7 december 2018 in de zaken met kenmerken HAA 17/2777 en HAA 17/2778 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 6 juni 2013 een bedrag van € 7.955 aan belasting van
personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan ter zake van de registratie van een personenauto.
De inspecteur heeft met dagtekening 23 oktober 2013 aan belanghebbende
een naheffingsaanslag bpm opgelegd van € 458.
Belanghebbende heeft in één geschrift bezwaar gemaakt tegen zowel de voldoening op
aangifte als de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft in twee afzonderlijke uitspraken op bezwaar, gedagtekend 4 mei 2017, het bezwaar tegen de voldoening niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak
van 7 december 2018 als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 200;
- gelast de griffier aan eiser terug te betalen het griffierecht ad € 168 in het beroep met zaaknummer HAA 17/2778, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht in het beroep met zaaknummer HAA 17/2777 ad € 168 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is
bij het Hof ingekomen op 8 januari 2019 en is aangevuld bij brief van 29 januari 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 augustus 2020 zijn partijen uitgenodigd voor een regiezitting op 30 september 2020. Bij faxbericht van 2 september 2020 heeft belanghebbende een verzoek ingediend tot wraking van de op de uitnodiging vermelde raadsheren. De wrakingskamer van het Hof heeft het wrakingsverzoek bij uitspraak van 22 september 2020 afgewezen.
Op 30 september 2020 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Op 13 november 2020 is van belanghebbende een pleitnota ontvangen.
Op 26 november 2020 is, vóór aanvang van de zitting, van belanghebbende per e-mail een aanvullende pleitnota ontvangen, welke pleitnota betrekking heeft op alle ter zitting te behandelen zaken, ook betreffende andere belanghebbenden (zie 1.10). Deze pleitnota is voor aanvang van de zitting door de griffier per e-mail doorgestuurd naar de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met kenmerken 18/00672, 18/00716 en 18/00717, 18/00718 en 18/00719, 18/00720, 19/00014 tot en met 19/00016, 19/00017, 19/00028 en 19/00029, 19/00030 en 19/00031, 19/00039, 19/00779 en 19/00780, betreffende in hoofdzaak dezelfde geschilpunten, maar andere belanghebbenden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
“1. Eiser heeft op of omstreeks 31 mei 2013 aangifte gedaan voor de BPM van een te betalen bedrag van € 7.955 ter zake van de registratie van de auto. De datum van eerste toelating is 13 januari 2011.
2. Eiser heeft de verschuldigde BPM van € 7.955 berekend met behulp van een koerslijst XRAY.
3. Verweerder heeft bij brief van 30 augustus 2013 een naheffingsaanslag BPM aangekondigd omdat het aangegeven bedrag aan BPM lager is dan het door verweerder berekende bedrag aan BPM. Eiser is in de aangifte uitgegaan van een historisch bruto BPM bedrag van € 24.034, terwijl dit volgens verweerder € 25.466 had moeten zijn. In de aankondigingsbrief wordt eiser in de gelegenheid gesteld om vóór 13 september 2013 schriftelijk te reageren. Eiser heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
4. Met dagtekening 15 oktober 2013 heeft verweerder de naheffingsaanslag opgelegd. Verweerder heeft de verschuldigde BPM berekend op € 8.413. Omdat reeds € 7.955 op aangifte is voldaan door eiser, heeft verweerder een naheffingsaanslag opgelegd van (€ 8.413 - € 7.955 =) € 458.
5. Eiser heeft op 5 november 2013 pro-forma bezwaar gemaakt.
6. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 13 december 2013 de ontvangst van het bezwaarschrift aan eiser bevestigd en eiser een termijn van vier weken gesteld om zijn bezwaar te motiveren en een machtiging te overleggen.
7. Eiser heeft verweerder op 14 januari 2014 verzocht om uitstel in verband met vakantie van de gemachtigde van eiser.
8. De per e-mail ingediende aanvulling van het bezwaar dateert van 7 oktober 2015. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser opgevat als enerzijds gericht tegen de voldoening van BPM en anderzijds gericht tegen de naheffingsaanslag.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Belanghebbende heeft in hoger beroep een aantal grieven aangevoerd betreffende - naar het Hof begrijpt - de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de voldoening op aangifte, de vergoeding van immateriële schade, de vergoeding van rente, de bewijslastverdeling, het (niet) vooraf horen bij naheffing van bpm en in de bezwaarfase, de proceskostenvergoeding, en de hoogte van het griffierecht. De inspecteur heeft alle standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.