Gerechtshof Amsterdam, 03-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3861, 19/00039
Gerechtshof Amsterdam, 03-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3861, 19/00039
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 december 2020
- Datum publicatie
- 24 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:3861
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1460, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/00039
Inhoudsindicatie
Bpm; toepassing Unierecht; procedurele grieven; rentevergoeding; griffierecht; vergoeding immateriële schade; proceskostenvergoeding
Uitspraak
kenmerk 19/00039
3 december 2020
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z], belanghebbende,
(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven)
tegen de uitspraak van 14 december 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/5547 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 22 mei 2013 aan belanghebbende
een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd van € 822.
De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2017 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak
van 14 december 2018 als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 200;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is
bij het Hof ingekomen op 14 januari 2019 en is aangevuld bij brief van 4 februari 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 augustus 2020 zijn partijen uitgenodigd voor een
regiezitting op 30 september 2020. Bij faxbericht van 2 september 2020 heeft belanghebbende een verzoek ingediend tot wraking van de op de uitnodiging vermelde raadsheren. De wrakingskamer van het Hof heeft het wrakingsverzoek bij uitspraak van 22 september 2020 afgewezen.
Op 30 september 2020 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Op 26 november 2020 is, vóór aanvang van de zitting, van belanghebbende per e-mail een pleitnota ontvangen, welke pleitnota betrekking heeft op alle ter zitting te behandelen zaken, ook betreffende andere belanghebbenden (zie 1.8). Deze pleitnota is voor aanvang van de zitting door de griffier per e-mail doorgestuurd naar de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met kenmerken 18/00672, 18/00716 en 18/00717, 18/00718 en 18/00719, 18/00720, 19/00014 t/m 19/00016, 19/00017, 19/00026 en 19/00027, 19/00028 en 19/00029, 19/00030 en 19/00031, 19/00779 en 19/00780, betreffende in hoofdzaak dezelfde geschilpunten, maar andere belanghebbenden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
“1. Eiser heeft op 30 januari 2013 aangifte voor de BPM gedaan voor een Volkswagen Golf. De datum van eerste toelating in Tsjechië is 2 maart 2012.
2. Eiser heeft de aangifte gebaseerd op een koerslijst en is bij de berekening van de verschuldigde BPM onder meer uitgegaan van een CO2-uitstoot van 113 gr/km. De door eiser berekende verschuldigde BPM van € 870 heeft hij op 1 februari 2013 voldaan.
3. Verweerder heeft bij brief van 27 maart 2013 een naheffingsaanslag BPM aangekondigd omdat er sprake is van een CO2-uitstoot van 129 gr/km in plaats van de aangegeven 113 gr/km. In de aankondigingsbrief is eiser in de gelegenheid gesteld om vóór 10 april 2013 schriftelijk te reageren. Eiser heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
4. Verweerder heeft met dagtekening 22 mei 2013 de onderhavige naheffingsaanslag BPM ten bedrage van € 822 aan eiser opgelegd.
5. Verweerder heeft op 14 juni 2013 een brief van de gemachtigde van eiser ontvangen waarin deze pro-forma bezwaar maakt tegen de naheffingsaanslag.
6. De gemachtigde van eiser heeft verweerder bij brief van 12 juli 2013 verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering van het bezwaarschrift in verband met vakantie. Bij brief van 22 november 2013 heeft de gemachtigde van eiser nogmaals verzocht om uitstel voor het indienen van een motivering en de aangifte van eiser bij verweerder opgevraagd om het bezwaar te kunnen motiveren.
7. Verweerder heeft op 23 december 2013 een e-mail aan de gemachtigde van eiser gestuurd, waarin wordt vermeld dat er nog geen aanvullende gronden zijn ontvangen. Vervolgens is door de gemachtigde van eiser op 9 januari 2014 een e-mail gestuurd naar verweerder met een nieuwe berekening en de vraag om deze te controleren.
8. Verweerder heeft op 31 juli 2017 een motivering van het bezwaar van de gemachtigde ontvangen, gedateerd 28 juli 2017.
9. Verweerder heeft eiser bij brief van 10 augustus 2017 meegedeeld voornemens te zijn het bezwaar af te wijzen en aangegeven dat eiser zal worden uitgenodigd voor een hoorgesprek.
10. Op 3 november 2017 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden, waarvan een verslag is gemaakt door verweerder.
11. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2017 het bezwaar ongegrond verklaard.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Belanghebbende heeft in hoger beroep een aantal grieven aangevoerd betreffende de vergoeding van immateriële schade, de vergoeding van rente, de bewijslastverdeling, het (niet) vooraf horen bij naheffing van bpm en in de bezwaarfase, de proceskostenvergoeding, en de hoogte van het griffierecht. De inspecteur heeft alle standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.