Gerechtshof Amsterdam, 03-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3862, 19/00779 en 19/00780
Gerechtshof Amsterdam, 03-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3862, 19/00779 en 19/00780
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 december 2020
- Datum publicatie
- 24 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:3862
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:871, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/00779 en 19/00780
Inhoudsindicatie
Bpm; toepassing Unierecht; niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen voldoening op aangifte; procedurele grieven; rentevergoeding; griffierecht; vergoeding immateriële schade; proceskostenvergoeding
Uitspraak
kenmerken 19/00779 en 19/00780
3 december 2020
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z], belanghebbende,
(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven)
tegen de uitspraak van 8 mei 2019 in de zaken met kenmerken HAA 17/2937 en HAA 17/2938 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
en
- op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade -
de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 18 juni 2013 een bedrag van € 3.851 aan belasting van
personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan ter zake van de registratie van een personenauto.
De inspecteur heeft met dagtekening 13 november 2013 aan belanghebbende
een naheffingsaanslag bpm opgelegd van € 559.
Belanghebbende heeft in één geschrift bezwaar gemaakt tegen zowel de voldoening op
aangifte als de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft in twee afzonderlijke uitspraken op bezwaar, gedagtekend 29 mei 2017, het bezwaar tegen de voldoening niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak
van 8 mei 2019 als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 3.073;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Minister voor Rechtsbescherming) tot betaling van een immateriële schadevergoeding [het Hof leest: vergoeding van immateriële schade] aan eiser tot een bedrag van € 427;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 256;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 336 (tweemaal € 168 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is
bij het Hof ingekomen op 3 juni 2019 en is aangevuld bij brief van 19 juni 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 augustus 2020 zijn partijen uitgenodigd voor een regiezitting op 30 september 2020. Bij faxbericht van 2 september 2020 heeft belanghebbende een verzoek ingediend tot wraking van de op de uitnodiging vermelde raadsheren. De wrakingskamer van het Hof heeft het wrakingsverzoek bij uitspraak van 22 september 2020 afgewezen.
Op 30 september 2020 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Op 26 november 2020 is, vóór aanvang van de zitting, van belanghebbende per e-mail een pleitnota ontvangen, welke pleitnota betrekking heeft op alle ter zitting te behandelen zaken, ook betreffende andere belanghebbenden (zie 1.9). Deze pleitnota is voor aanvang van de zitting door de griffier per e-mail doorgestuurd naar de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met kenmerken 18/00672, 18/00716 en 18/00717, 18/00718 en 18/00719, 18/00720, 19/00014 tot en met 19/00016, 19/00017, 19/00026 en 19/00027, 19/00028 en 19/00029, 19/00030 en 19/00031, 19/00039 betreffende in hoofdzaak dezelfde geschilpunten, maar andere belanghebbenden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
“1. Eiser heeft op 18 juni 2013 BPM op aangifte voldaan voor een motorrijtuig van het merk Mercedes Benz C180.
2. Naar aanleiding van de op 13 november 2013 opgelegde naheffingsaanslag heeft eiser op 9 december 2013 een brief naar verweerder gestuurd waarin onder andere het volgende is vermeld:
“Hierbij maak ik namens belanghebbende pro forma bezwaar inzake de registratie van het voertuig
van het merk Mercedes-Benz, type C 180, [***], middels voldoening van
belasting op aangifte in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van
opgegeven kentekens.
Belanghebbende komt onder meer op tegen de opgelegde naheffingsaanslag met aanslagnummer (...) van 13 november2013.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Belanghebbende heeft in hoger beroep een aantal grieven aangevoerd betreffende - naar het Hof begrijpt - de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de voldoening op aangifte, de vergoeding van immateriële schade, de vergoeding van rente, de bewijslastverdeling, het (niet) vooraf horen bij naheffing van bpm en in de bezwaarfase, de proceskostenvergoeding, en de hoogte van het griffierecht. De inspecteur heeft alle standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.