Gerechtshof Amsterdam, 08-09-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3904, 19/00717
Gerechtshof Amsterdam, 08-09-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3904, 19/00717
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 8 september 2020
- Datum publicatie
- 28 april 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:3904
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2019:2498, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/00717
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Inkomen verkregen uit arbeidsovereenkomst moet niet als winst uit onderneming worden aangemerkt. Ook niet op grond van het gelijkheidsbeginsel. Geen recht op zelfstandigenaftrek.
Uitspraak
Kenmerk 19/00717
8 september 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: B. Schoenmaker)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/2729 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 12 oktober 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.803.
Na tegen de hiervoor vermelde aanslag IB/PVV gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar (gedagtekend 16 mei 2018), die aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 29 maart 2019 heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 mei 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van belanghebbende is op 13 augustus 2020 een nader stuk ontvangen. Daarvan is een afschrift verstrekt aan de inspecteur. De inspecteur heeft zijn pleitnota op 25 augustus 2020 doen toekomen aan het Hof en de gemachtigde van belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2020. Namens belanghebbende is ter zitting verschenen gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen mrs. [A] en [B] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiseres is actrice. Zij heeft aan verweerder een arbeidsovereenkomst overgelegd die zij heeft gesloten met [Stichting C] .
2. Eiseres heeft in 2013 een bedrag van totaal € 29.803 aan inkomsten genoten. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Inhoudingsplichtige |
Wijze verloning |
loonheffing |
Loon |
% v/h totaal |
% v/h totaal -/- NWW |
[Stichting C] |
dienstbetrekking |
€ 6.919 |
€ 25.283 |
84,83 |
100 |
UWV |
€ 1.266 |
€ 4.520 |
15,17 |
||
€ 8.185 |
€ 29.803 |
100,00 |
100 |
3. Eiseres heeft aangifte ib/pvv 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.272, geheel bestaande uit winst uit onderneming. In de aangifte is een omzet opgenomen van € 25.283. Tevens is een bedrag aan kosten opgenomen van € 4.671, bestaande uit € 283 wegens afschrijving andere vaste bedrijfsmiddelen en € 4.388 als andere kosten.
4. Verweerder heeft - ook na bezwaar - de aanslag als volgt vastgesteld:
Winst uit onderneming € 0
Loon € 25.283
Pensioen, lijfrente en andere uitkeringen € 4.520 +
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 29.803”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is niet langer in geschil dat het inkomen dat belanghebbende heeft verkregen uit de door haar gesloten arbeidsovereenkomst met [Stichting C] op zichzelf bezien niet kwalificeert als winst uit onderneming of dat het op grond van het vertrouwensbeginsel als zodanig moet worden aangemerkt. In hoger beroep is enkel nog in geschil of het inkomen desalniettemin als winst uit onderneming moet worden aangemerkt op grond van het gelijkheidsbeginsel en uit dien hoofde recht bestaat op de zelfstandigenaftrek.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.