Gerechtshof Amsterdam, 27-10-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3952, 19/01722
Gerechtshof Amsterdam, 27-10-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3952, 19/01722
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 27 oktober 2020
- Datum publicatie
- 28 juli 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:3952
- Zaaknummer
- 19/01722
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 225
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Het had belanghebbende redelijkerwijs kenbaar kunnen zijn dat hij parkeerbelasting verschuldigd was.
Uitspraak
Kenmerk 19/01722
27 oktober 2020
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 28 november 2019 in de zaak met kenmerk HAA 19/686 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, gedagtekend 29 november 2018.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar gedagtekend 4 januari 2019 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2019 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 17 december 2019 hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Op 31 juli 2020 en 21 augustus 2020 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Op 14 augustus 2020 zijn nadere stukken ontvangen van de heffingsambtenaar. Deze stukken zijn over en weer aan partijen verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Op 29 november 2018 omstreeks 14.17 uur stond de op naam van eiser geregistreerde auto met kenteken [..-...-.] (hierna: de auto) geparkeerd aan de Korenmarkt te Hoorn.
2. Bij controle heeft de parkeercontroleur een zogenoemde parkeerkraskaart voor het vergunninghoudergebied Centrum (hierna: de kraskaart) in de auto aangetroffen.
3. De parkeercontroleur kwam tot de conclusie dat zich geen geldig parkeerbewijs in de auto bevond. Om die reden is de naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 63,65 (€ 1,65 aan parkeerbelasting en € 62 aan kosten in verband met het opleggen van de naheffingsaanslag).”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de verschuldigdheid van parkeerbelasting op de locatie voor belanghebbende voldoende kenbaar was. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend; de heffingsambtenaar bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.