Gerechtshof Amsterdam, 18-02-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:493, 19/00738
Gerechtshof Amsterdam, 18-02-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:493, 19/00738
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 februari 2020
- Datum publicatie
- 4 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:493
- Zaaknummer
- 19/00738
Inhoudsindicatie
Vergoeding immateriele schade. De redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase van twee jaar is met 1 jaar en afgerond 6 maanden overschreden. Beroep gegrond.
Uitspraak
kenmerk 19/00738
18 februari 2020
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
gemachtigde: G. Veldhuisen
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 16/3669 van de rechtbank Amsterdam in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
en
de Staat, de Minister van Justitie en Veiligheid, te Den Haag, de Minister,
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 5 maart 2016 een beschikking invorderingsrente gegeven met een te betalen bedrag van € 37.
Na daartegen gemaakte bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 18 april 2016, de beschikking invorderingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 10 april 2019 heeft de rechtbank als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 18 april 2016;
- vernietigt de rentebeschikking van 5 maart 2016;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar van 18 april 2016;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 46,- aan [X] te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [X] in bezwaar en beroep tot een bedrag van € 1.278,-;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de wettelijke rente als onder 9 is aangegeven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming) tot het betalen van een schadevergoeding aan [X] tot een bedrag van € 1.000,-.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingesteld hoger beroep is per faxbericht bij het Hof ingekomen op 22 mei 2019 en is nader gemotiveerd bij brief van 20 juni 2019. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben het Hof toestemming gegeven tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“Achtergrond van deze procedure
1. Met een besluit van 31 december 2014 heeft de heffingsambtenaar aan [X] een gecombineerde aanslag opgelegd voor het jaar 2012 (aanslagnummer 36299225) van € 1.169,57 (de aanslag).
2. [X] heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Hierbij heeft hij om uitstel van betaling verzocht.
3. Met een brief van 13 februari 2015 heeft de heffingsambtenaar het verzoek om uitstel van betaling van [X] toegewezen.
4. Met een besluit van 24 december 2015 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [X] tegen de aanslag ongegrond verklaard. In dit besluit heeft de heffingsambtenaar meegedeeld dat het verleende uitstel van betaling is komen te vervallen.
5. De heffingsambtenaar heeft vervolgens de rentebeschikking van 5 maart 2016 genomen, waartegen [X] bezwaar heeft gemaakt. Met de bestreden uitspraak heeft de heffingsambtenaar dit bezwaar ongegrond verklaard.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep komt belanghebbende op tegen de hoogte van de door de rechtbank toegekende vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 1.000.