Gerechtshof Amsterdam, 27-02-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:563, 18/00597 en 18/00598
Gerechtshof Amsterdam, 27-02-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:563, 18/00597 en 18/00598
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 27 februari 2020
- Datum publicatie
- 11 maart 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:563
- Zaaknummer
- 18/00597 en 18/00598
Inhoudsindicatie
Fiscaal procesrecht. Niet-ontvankelijk beroep wegens niet betalen van griffierecht. Beroep op betalingsonmacht terecht afgewezen.
Uitspraak
Kenmerken 18/00597 en 18/00598
27 februari 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 17/1613 en HAA 17/2855 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland, de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft met dagtekening 28 januari 2017 aan belanghebbende een aanmaning verstuurd tot betaling van de gemeentelijke belastingen voor het jaar 2015. Voor het verzenden van de aanmaning zijn aan belanghebbende aanmaningskosten van € 7 in rekening gebracht (met betrekking tot aanslagbiljetnummer [1] ).
De ontvanger heeft met dagtekening 28 januari 2017 aan belanghebbende een aanmaning verstuurd tot betaling van de gemeentelijke belastingen voor het jaar 2016. Voor het verzenden van de aanmaning zijn aan belanghebbende aanmaningskosten van € 16 in rekening gebracht (met betrekking tot aanslagbiljetnummer [2] ).
De ontvanger heeft met dagtekening 20 mei 2017 aan belanghebbende een aanmaning verstuurd tot betaling van de gemeentelijke belastingen voor het jaar 2017. Voor het verzenden van de aanmaning zijn aan belanghebbende aanmaningskosten van € 16 in rekening gebracht (met betrekking tot aanslagbiljetnummer [3] ).
Belanghebbende heeft tegen de van haar onder 1.1.1, 1.1.2 en 1.1.3 gevorderde aanmaningskosten bezwaarschriften ingediend.
Bij (in één geschrift vervatte) uitspraken van 15 februari 2017 heeft de ontvanger de bezwaren tegen de onder 1.1.1 en 1.1.2 vermelde beschikkingen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2017 heeft de ontvanger het bezwaar tegen de onder 1.1.3 vermelde beschikking ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 september 2018 heeft de rechtbank de tegen de onder 1.3.1 en 1.3.2 vermelde uitspraken op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde (in één geschrift vervatte) hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 23 oktober 2018, aangevuld bij brief van 15 december 2018. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Van belanghebbende zijn nadere stukken ontvangen met (beide) dagtekening 8 oktober 2019. Voormelde stukken zijn in afschrift verstrekt aan de ontvanger.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 7 januari 2020 verzonden naar haar adres ( [...] te [Z] ), is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 9 januari 2020 bezorgd op voormeld adres en is voor de ontvangst getekend.
Van de zijde van de ontvanger is P. Raven verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de ontvanger als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiseres is enig aandeelhouder en bestuurder van [A B.V.] (hierna: de BV). Eiseres is eigenaar van de woning [...] te [Z] , alwaar zij woont. In het desbetreffende pand is op nummer [...] ook een kantoorruimte gevestigd, waarvan zij ook eigenaar is. Eiseres heeft bij de BV een hypotheek afgesloten ter hoogte van € 260.000 in verband met dit pand. Zij betaalt daarvoor iedere maand rente aan de BV. Voorts is eiseres op 1 juli 2015 bij de BV een lening aangegaan ter hoogte van € 50.000 in verband met onbetaald gebleven rente en kosten van levensonderhoud. Er is inmiddels ongeveer € 20.000 afbetaald zodat thans de hoogte van deze lening ongeveer € 30.000 bedraagt. Op het pand is geen hypotheek met derden gevestigd.
2. Eiseres heeft in haar beroepschrift en bij brieven van 7 april 2017 en 23 april 2017 verzocht om ontheffing van de betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht en heeft op verzoek van de rechtbank nadere stukken overgelegd. In een formulier heeft eiseres aangegeven dat zij inkomen geniet en over vermogen beschikt. De rechtbank heeft geen verklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand over de inkomens- en vermogenspositie van eiseres opgevraagd.
3. De rechtbank heeft bij brief van 26 april juni 2017 [Hof moet zijn: brieven van 26 april 2017 en 11 juni 2017] aan eiseres meegedeeld dat haar beroep op betalingsonmacht voorlopig wordt toegewezen. Tevens is in deze brief [Hof: brieven] aangegeven dat de rechter die het beroep behandelt definitief beslist of eiseres al dan niet in staat is om de griffierechten te voldoen.
4. In de dossiers zitten twee loonspecificaties van uitzendbureau Randstad waarin is vermeld dat eiseres in week 15 van 2017 een bedrag van netto € 351,24 heeft verdiend, in week 21 € 342,82 netto en in totaal tot en met week 21 € 7.669,16 netto. Eiseres ontvangt per maand ook alimentatie ter hoogte van € 120.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in haar beroepen is verklaard door de rechtbank.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen van de zijde van de ontvanger daaraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.