Gerechtshof Amsterdam, 11-02-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:685, 17/00570
Gerechtshof Amsterdam, 11-02-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:685, 17/00570
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 februari 2020
- Datum publicatie
- 11 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:685
- Zaaknummer
- 17/00570
Inhoudsindicatie
WOZ; art. 8:45 Awb; art. 8:42 Awb; heffingsambtenaar geslaagd in bewijslast dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld.
Uitspraak
kenmerk 17/00570
11 februari 2020
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. S. Hartog (Van Diepen Van Der Kroef Advocaten)
tegen de uitspraak van 2 oktober 2017 in de zaak met kenmerk HAA 17/1480 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering
onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) met dagtekening 30 april 2016 de waarde van de onroerende zaak [A-straat] 8 te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2016 vastgesteld op € 320.000. Tegelijk is de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2016 bekendgemaakt.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak,
gedagtekend 30 januari 2017, de waarde van de woning gehandhaafd.
De rechtbank heeft het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep in haar uitspraak van 2 oktober 2017 ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 november 2017, aangevuld bij brief van 17 december 2018. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 29 november 2019 een nader stuk met bijlagen ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Verschenen zijn belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, mr. drs. K.J. Smit en J.W. Taverne (taxateur). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’).
“1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een vrijstaande woning met berging/schuur en twee [het Hof leest: drie] dakkappellen. De inhoud van de woning is ongeveer 247 m³ en de oppervlakte van het perceel is 645 m².
2. Verweerder heeft met dagtekening 5 december 2016 (verzenddatum 6 december 2016) een informatiebeschikking genomen in welk verband eiser wordt verzocht contact op te nemen met verweerder voor het maken van een afspraak om de woning te taxeren, en waarin verder wordt medegedeeld dat wanneer eiser niet aan dit verzoek voldoet dit de omkering en verzwaring van de bewijslast tot gevolg heeft omdat eiser alsdan niet heeft voldaan aan zijn verplichting van artikel 52a van de Awr. Eiser heeft daarop gereageerd bij brief van 13 januari 2017 waarin eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat een inpandige opname een inbreuk op zijn privacy is. Op 19 januari 2017 heeft de heer J. Cramer, WOZ-taxateur van de gemeente [Z] , telefonisch contact gehad met eiser. Deze heeft wederom gemeld niet aan een inpandige opname te willen meewerken.
Verweerder heeft uitspraak op bezwaar gedaan nadat de informatiebeschikking onherroepelijk is geworden.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2015.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.