Gerechtshof Amsterdam, 12-03-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:774, 19/01599
Gerechtshof Amsterdam, 12-03-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:774, 19/01599
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 maart 2020
- Datum publicatie
- 18 maart 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:774
- Zaaknummer
- 19/01599
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Vaststelling belastbare inkomsten uit eigen woning.
Uitspraak
Kenmerk 19/01599
12 maart 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 19/302 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 14 april 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.706.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak d.d. 16 november 2018, voormelde aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 20 september 2019 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak is door belanghebbende hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van belanghebbende is een nader stuk ontvangen, waarvan een afschrift aan de inspecteur is verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, bijgestaan door zijn vader [...] en namens de inspecteur mrs. T.V. van der Veen en J.A. van Wier. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiser is samen met [Y] en de minderjarige kinderen [...] , [...] en [...] (hierna: de kinderen) blijkens de Basisregistratie persoonsgegevens (hierna: de Brp) in 2016 ingeschreven op het adres [A-straat 1] te [Z] (hierna: de woning).
2. Eiser en [Y] hebben blijkens de akte van levering van 19 mei 2008 de woning samen gekocht. In 2016 is in verband met de woning een bedrag van in totaal € 14.271 aan hypotheekrente betaald van rekeningnummers [...] en [...] . Eiser en [Y] zijn houder van deze rekeningnummers.
3. Op 2 april 2017 heeft eiser voor het jaar 2016 (rekening houdende met het eigenwoningforfait (€ 1.012) alsmede met de rente eigen woning (€ 14.271)) aangifte ib/pvv gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.129.
4. Bij de aanslag heeft verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2016 vastgesteld op € 32.706. Daarbij is het eigenwoningforfait vastgesteld op € 2.025 en de rente eigen woning op € 14.271. De inkomsten eigen woning bedragen derhalve € 12.246 negatief. Van dit bedrag is € 6.123 toebedeeld aan eiser.
5. Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2016 heeft verweerder voor [Y] vastgesteld op € 19.375. Daarbij zijn de inkomsten eigen woning, rekening houdend met het eigenwoningforfait (€ 2.025) en de rente eigen woning (€ 14.271), vastgesteld op € 12.246 negatief. Van laatstgenoemd bedrag is € 6.114 negatief toebedeeld aan [Y] .
6. De waarde van de woning is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2016 vastgesteld op € 270.000.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of bij het bepalen van belanghebbendes belastbaar inkomen uit werk en woning een groter bedrag aan negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning in aanmerking moet worden genomen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.