Gerechtshof Amsterdam, 30-01-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:913, 18/00512
Gerechtshof Amsterdam, 30-01-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:913, 18/00512
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 30 januari 2020
- Datum publicatie
- 1 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:913
- Zaaknummer
- 18/00512
Inhoudsindicatie
BPM. Hof oordeelt dat de bpm in casu zodanig wordt geheven dat deze de verkoop van nationale voertuigen op de binnenlandse markt niet begunstigt, zodat van een schending van artikel 110 VWEU geen sprake is.
Uitspraak
kenmerk 18/00512
30 januari 2020
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 7 augustus 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/4373 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X B.V.] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: S.M. Bothof)
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 19 juli 2017 aan belanghebbende
een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd van € 1.322. Daarbij is € 28 aan heffingsrente/belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 7 september 2017 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak
van 7 augustus 2018 als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 866;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.500;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 333 aan haar vergoedt.”
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 augustus 2018. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Ter zitting heeft belanghebbende haar incidenteel hoger beroep ingetrokken.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend met dagtekening 31 januari 2019 en de
inspecteur heeft een nader stuk ingediend met dagtekening 12 februari 2019.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Namens
belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur is verschenen mr. H. de Ruijter. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
“1. Eiseres heeft op 25 januari 2016 op aangifte € 2.073 aan BPM voldaan ter zake van de registratie in het kentekenregister van een Renault Clio, [***] (hierna: de auto), met als datum eerste toelating in Duitsland 30 april 2015. De auto is op 22 januari 2016 in Duitsland aangeschaft door eiseres en op 4 februari 2016 geregistreerd als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet BPM.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is tussen partijen niet meer in geschil dat sprake is van een nieuwe personenauto. Partijen houdt enkel nog verdeeld of artikel 16a Wet BPM, als gevolg van het bepaalde in artikel 110 VWEU, met zich brengt dat, hoewel het belastbare feit heeft plaatsgevonden in het jaar 2016, belanghebbende toch in aanmerking komt voor het bpm-tarief dat gold in het jaar 2015.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.