Gerechtshof Amsterdam, 31-03-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:986, 19/00613
Gerechtshof Amsterdam, 31-03-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:986, 19/00613
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 31 maart 2020
- Datum publicatie
- 8 april 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:986
- Zaaknummer
- 19/00613
Inhoudsindicatie
Douane. Belanghebbende is ten onrechte als douaneschuldenaar aangemerkt. Uitspraak rechtbank vernietigd.
Uitspraak
kenmerk 19/00613
31 maart 2020
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma RB)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/1447 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 8 februari 2016 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt ten bedrage van € 54.445,76 aan definitieve antidumpingrechten.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 6 februari 2017, de utb gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 28 februari 2019 op het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof per faxbericht ingekomen op 11 april 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van belanghebbende is een nader stuk ontvangen, ingekomen bij het Hof op 26 februari 2020. Hiervan is een kopie aan de inspecteur gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Aldaar is namens belanghebbende verschenen de gemachtigde voornoemd. Van de zijde van de inspecteur zijn verschenen mr. B.C. Brouwer en S. Enkelaar. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaak met kenmerk 19/00614. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiseres heeft in de periode van 10 oktober 2015 tot en met 4 januari 2016 in naam en voor rekening van [Y] aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van - kort gezegd - zonnepanelen met land van verzending en land van oorsprong Volksrepubliek China onder TARIC-code 8541 40 90 21 B856. Voorts is in de aangiften bescheidcode D017 ingevuld, waarmee wordt aangegeven dat men zich op grond van een in het kader van een verbintenis afgegeven handelsfactuur en een door de Chinese Kamer van Koophandel voor de in- en uitvoer van machines en elektronische producten (hierna: CCCME) afgegeven verbinteniscertificaat op een vrijstelling van antidumpingrecht (en compenserend recht) beroept. De producent van de zonnepanelen is [producent] .
2. Van de onder 1 bedoelde aangiften zijn er zeven fysiek gecontroleerd. Het betreft aangiften die op 28 en 30 oktober, 18, 19 en 30 november en 14 en 15 december 2015 zijn aanvaard. De zeven controleopdrachten houden in dat de goederen dienen te worden omschreven en in vier gevallen dat tevens het land van oorsprong dient te worden genoteerd. De toelichting op de opdrachten houdt - voor zover thans van belang - in vier gevallen in dat moet worden gecontroleerd op volledige overeenstemming van de goederen met de omschrijving op de verbintenisfactuur, in één geval dat naar eigen inzicht en kennis een overeenstemmingscontrole moet worden uitgevoerd en in drie gevallen dat de bij de aangifte behorende bescheiden moeten worden gecontroleerd.
3. Per e-mailbericht van 5 januari 2016 heeft eiseres verweerder medegedeeld dat is geconstateerd dat de hiervoor onder 1 bedoelde aangiften hebben plaatsgevonden na de vervaldatum van het gerelateerde verbinteniscertificaat. Op 20 januari 2016 heeft eiseres verweerder per e-mail een overzicht met de aangiften en de te weinig afgedragen rechten bij invoer toegestuurd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder aan eiseres voornoemde utb uitgereikt.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de inspecteur de bestreden utb terecht aan belanghebbende heeft uitgereikt.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.