Gerechtshof Amsterdam, 31-03-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:987, 19/00614
Gerechtshof Amsterdam, 31-03-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:987, 19/00614
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 31 maart 2020
- Datum publicatie
- 8 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:987
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1556
- Zaaknummer
- 19/00614
Inhoudsindicatie
Douane. Met een ongeldig verbinteniscertificaat kan geen aanspraak (meer) gemaakt worden op de vrijstelling. Utb terecht opgelegd.
Uitspraak
kenmerk 19/00614
31 maart 2020
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] , gevestigd te [plaats] belanghebbende,
(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma RB)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/1448 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft een verzoek om terugbetaling ingediend, gedagtekend 20 november 2015, waarin zij verzoekt om terugbetaling van een bedrag van € 840,90 aan antidumpingrecht en € 267,18 aan compenserend recht. Bij beschikking van 29 april 2016 heeft de inspecteur het verzoek afgewezen.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 6 februari 2017, de beschikking gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 28 februari 2019 op het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof per faxbericht ingekomen op 11 april 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van belanghebbende is een nader stuk binnengekomen, ingekomen bij het Hof op 26 februari 2020. Hiervan is een kopie aan de inspecteur gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Aldaar is namens belanghebbende verschenen de gemachtigde voornoemd. Van de zijde van de inspecteur zijn verschenen mr. B.C. Brouwer en S. Enkelaar. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaak met kenmerk 19/00613. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. [Y BV] (hierna: [Y] ) heeft op 12, 13 en 14 oktober 2015 in naam en voor rekening van eiseres in totaal negen aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van – kort gezegd – zonnepanelen met land van oorsprong en land van verzending Volksrepubliek China onder TARIC-code 8541 40 90 21 B856. De zonnepanelen zijn afkomstig van producent Ningbo Huashun Solar Energy Technology Co., Ltd. In verband hiermee zijn aan eiseres negen (verzamel) uitnodigingen tot betaling (hierna: utb’s) uitgereikt voor in totaal € 840,90 aan definitief antidumpingrecht en € 267,19 aan definitief compenserend recht.
2. Op 24 november 2015 heeft [Y] namens eiseres een verzoek om terugbetaling ingediend voor antidumpingrecht en compenserend recht, omdat in de aangiften die ten grondslag liggen aan voornoemde utb’s abusievelijk geen verwijzing naar bescheidcode D017 was opgenomen, waardoor ten onrechte geen vrijstelling van antidumpingrecht en compenserend recht is toegepast.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de inspecteur de gevraagde terugbetaling terecht heeft geweigerd. Het geschil spitst zicht toe op de vraag of nog aanspraak kan worden gemaakt op vrijstelling van antidumpingrecht en compenserend recht indien een verbinteniscertificaat pas wordt overgelegd na het verstrijken van de daarop vermelde vervaldatum.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.