Gerechtshof Amsterdam, 02-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:989, 18/00678
Gerechtshof Amsterdam, 02-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:989, 18/00678
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 2 april 2020
- Datum publicatie
- 15 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:989
- Zaaknummer
- 18/00678
Inhoudsindicatie
Fiscaal procesrecht. De rechtbank is buiten de rechtsstrijd getreden door in haar uitspraak ook beschikkingen te betrekken waartegen belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt en beroep heeft ingesteld. Voorts worden de bezwaren in hoger beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
Kenmerk 18/00678
2 april 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/640 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
en
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur) heeft met dagtekening 22 juni 2017 aan belanghebbende over het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 192.795.
De inspecteur heeft met dagtekening 22 juni 2017 aan belanghebbende over het jaar 2016 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, naar een bijdrage inkomen van € 52.763.
Op 11 oktober 2017 zijn aan belanghebbende - per post - twee dwangbevelen betekend in verband met het niet betalen van de hiervoor onder 1.1.1 en 1.1.2 vermelde aanslagen. Voor het betekenen van deze dwangbevelen zijn op de voet van artikel 3, lid 1, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet) bedragen van € 6.385 en € 229 in rekening gebracht door de ontvanger.
Belanghebbende heeft tegen de hem in rekening gebrachte betekeningskosten een bezwaarschrift ingediend met dagtekening 15 november 2017, welk bezwaarschrift door de inspecteur is ontvangen op 30 november 2017. Bij afzonderlijke uitspraken van 23 januari 2018 heeft de ontvanger de bezwaren (kennelijk) ongegrond verklaard.
Tegen voormelde uitspraken op bezwaar is door belanghebbende beroep ingesteld. Bij uitspraak van 29 oktober 2018 heeft de rechtbank daarop het volgende beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de ontvanger als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vernietigt de twee beschikkingen van 12 september 2017 waarbij aan eiser telkens € 16
aanmaningskosten in rekening zijn gebracht;
- vernietigt de twee beschikkingen van 11 oktober 2017 waarbij aan eiser € 6.385 en € 229
kosten voor de betekening van een dwangbevel in rekening zijn gebracht;
- vernietigt de beschikking van 9 november 2017 waarbij aan eiser € 16 kosten voor het
doen van een exploot in rekening zijn gebracht;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door de ontvanger ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 december 2018, aangevuld bij brief van 21 december 2018. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 18 februari 2020 er op gewezen dat het bezwaarschrift is ingediend buiten de in artikel 6:7 van de Awb vermelde termijn van zes weken en hem in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de mogelijke verschoonbaarheid van de geconstateerde termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft bij brief van 17 maart 2020 aan het Hof bericht dat hij van mening is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de uitspraak van de rechtbank juist is, zoals belanghebbende stelt, maar de ontvanger betwist.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen:
“Beoordeling van het geschil
de ontvankelijkheid van het bezwaar
8. De rechtbank overweegt dat de termijn voor het indienen van bezwaar van openbare orde is. Dit betekent dat de rechtbank eerst moet beoordelen of het bezwaar tegen de aanmaningskosten en de betekeningskosten van de dwangbevelen terecht ontvankelijk is geacht door verweerder. Het bezwaar tegen de kosten van het doen van het exploot is tijdig ingediend.
9. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) is ontvangen. Op grond van artikel 22j, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de bezwaartermijn aan op de dag na die van dagtekening van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
10. Eiser heeft de verzending van de aanmaningen en dwangbevelen betwist door te stellen dat hij deze niet heeft ontvangen en eerst door de ontvangst van het exploot op 9 november 2017 op de hoogte is geraakt van de aan hem in rekening gebrachte aanmaningskosten en betekeningskosten.
11. De rechtbank overweegt dat in beginsel verweerder aannemelijk moet maken dat de aanmaningen en dwangbevelen op het adres van eiser zijn ontvangen of aangeboden, dan wel dat zij eiser op een andere manier hebben bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaningen en de dwangbevelen op dat adres. Dit brengt mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres (vgl. Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416).
12. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de aanmaningen en dwangbevelen naar het juiste adres van eiser zijn verzonden en dat dit in zijn systeem is te zien. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de als bijlage 3 en 4 bij het verweerschrift gevoegde systeemuitdraaien niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanmaningen en de dwangbevelen op het adres van eiser zijn ontvangen of aangeboden. Dat op de uitdraai van de dwangbevelen het adres van eiser staat, maakt dat niet anders. Nu verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, dient te worden geoordeeld dat de aanmaningen en dwangbevelen niet op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt.
13. Als een besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, vangt de termijn van bezwaar pas aan op het moment dat eiser een afschrift van het besluit onder ogen heeft gekregen (vgl. Hoge Raad, 17 april 2015, nr. 14/05377, ECLI:NL:HR:2015:960). Eiser geeft aan dat hij eerst op 9 november 2017 middels het exploot kennis heeft gekregen van de aan hem in rekening gebrachte aanmaningskosten en de betekeningskosten van de dwangbevelen. Niet aannemelijk is geworden dat eiser hier eerder kennis van heeft gekregen. De bezwaartermijn is derhalve aangevangen op 9 november 2017, zodat het op 30 november 2017 door verweerder ontvangen bezwaarschrift tijdig is ingediend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bezwaar tegen de aan eiser in rekening gebrachte aanmaningskosten en betekeningskosten van de dwangbevelen ontvankelijk is.”