Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:116, 15/00589
Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:116, 15/00589
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 januari 2021
- Datum publicatie
- 24 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:116
- Zaaknummer
- 15/00589
Inhoudsindicatie
Artiest. Loon uit dienstbetrekking vormt geen winst uit onderneming op grond van het gelijkheidsbeginsel, IMSV
Uitspraak
kenmerk 19/00589
21 januari 2021
uitspraak van de vierde belastingkamer
op de hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: B. Schoenmaker)
tegen de uitspraak van 27 februari 2019 in de zaak met kenmerk HAA 17/3951 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.091.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag IB/PVV op 22 december 2016 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 juli 2017 de aanslag IB/PVV gehandhaafd.
Het door belanghebbende tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is op 25 augustus 2017 ingekomen bij de rechtbank, die dit beroep bij uitspraak van 27 februari 2019 ongegrond heeft verklaard.
Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 april 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van belanghebbende is op 6 oktober 2020 een nader stuk ingekomen dat in kopie aan de wederpartij is gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft – voor zover van belang – de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en is de inspecteur aangeduid als ‘verweerder’):
“1. Eiser is woonachtig in [Z] . Hij is in 2014 werkzaam geweest als acteur. Eiser heeft in 2014 de volgende inkomsten genoten:
Wijze van verloning |
loonheffing |
loon |
|
Stichting [stichting] |
artiest |
€ 3.102 |
€ 8.555 |
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen |
€ 2.775 |
€ 8.718 |
|
[A] B.V. |
dienstbetrekking |
€ 1.471 |
€ 3.779 |
[B] B.V. |
dienstbetrekking |
€ 4.806 |
€ 15.146 |
[C] B.V. |
dienstbetrekking |
€ 4.879 |
€ 16.618 |
Totaal |
€ 17.033 |
€ 52.816 |
2. Eiser heeft arbeidsovereenkomsten gesloten met [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V., waarin telkens wordt gesproken over ‘werkgever’ en ‘werknemer’ en van ‘in dienst treden’. Tevens is telkens opgenomen dat eiser recht heeft op 8% vakantietoeslag, en zijn bepalingen opgenomen inzake verplichtingen die aan eiser door de respectievelijke werkgever worden gesteld en het overeengekomen salaris.
3. Eiser heeft voorts zogenoemde acteursovereenkomsten gesloten met [D] B.V., voor 1 draaidag, [E] B.V. voor 4 draaidagen en [F] B.V. voor 3 repetitie- en 8 draaidagen, waarmee in totaal € 8.555 aan inkomsten is verdiend in 2014, welke zijn verloond via Stichting [stichting] . In deze overeenkomsten is telkens opgenomen dat eiser de aanwijzingen van de regisseur en diens plaatsvervanger dient op te volgen en door eiser arbeid dient te worden verricht en is een vergoeding per dag overeengekomen.
(…)”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof
daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of het inkomen van belanghebbende zoals weergegeven onder punt 1van de rechtbankuitspraak (m.u.v. het inkomen van UWV) op grond van het gelijkheidsbeginsel moeten worden gekwalificeerd als winst uit onderneming en uit dien hoofde recht bestaat op toepassing van de ondernemersaftrek.
Niet in geschil is dat het inkomen verkregen door belanghebbende uit de door haar gesloten overeenkomsten met de punt 1van de rechtbankuitspraak genoemde partijen (m.u.v. het UWV) op zichzelf bezien niet kwalificeren als winst uit onderneming. Ook is in hoger beroep niet in geschil dat dit inkomen op grond van het vertrouwensbeginsel als winst uit onderneming moet worden aangemerkt.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.