Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1311, 19/00952 en 19/00953

Gerechtshof Amsterdam, 29-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1311, 19/00952 en 19/00953

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 april 2021
Datum publicatie
13 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:1311
Zaaknummer
19/00952 en 19/00953
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting. Nieuw feit. In de navorderingsaanslagen is terecht maar 50% van de belastbare inkomsten uit eigen woning in aanmerking genomen.

Uitspraak

Kenmerken 19/00952 en 19/00953

29 april 2021

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 19 juni 2019 in de zaak met kenmerken HAA 19/77 en 19/78 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende op 21 juli 2018 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.742.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende op 21 juli 2018 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2017 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.036.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen beide navorderingsaanslagen op 13 augustus 2018 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar, gedagtekend 17 november 2018, de bezwaren afgewezen en de navorderingsaanslagen gehandhaafd.

1.3.

De door belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen zijn bij uitspraak van 19 juni 2019 door de rechtbank ongegrond verklaard.

1.4.

De tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 4 augustus 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op verzoek van het Hof heeft de inspecteur 6 april 2021 per e-mail de aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 van de echtgenote en de aangiften IB/PVV voor de onderhavige jaren van belanghebbende overgelegd met daarbij voor ieder van die jaren de zogenoemde ABS vaststellingsbestanden. Afschriften daarvan zijn aan belanghebbende gezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Een kopie hiervan is aan de wederpartij verstrekt.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“Feiten

1. Eiser was in 2015, 2016 en 2017 gehuwd met [naam] (hierna: de echtgenote).

2. Eiser en zijn echtgenote hadden samen het gemeenschappelijk eigendom van de woning [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de woning). De echtgenote heeft volgens de basisregistratie persoonsgegevens (hierna: BRP) tot 29 juni 2015 ingeschreven gestaan op dit adres, eiser tot 30 juni 2017. De echtgenote staat vanaf 29 juni 2015 ingeschreven op het adres [adres 2] in [land] . Eiser staat vanaf 30 juni 2017 ingeschreven op het adres [adres 3] te [woonplaats] .

3. Voor de woning zijn in 2005 door eiser en de echtgenote hypothecaire leningen aangegaan.

4. In verband met deze hypothecaire leningen zijn de volgende bedragen aan rente betaald:

- in 2015: € 10.103;

- in 2016: € 10.103;

- in 2017: € 5.865.

5. Eiser heeft in zijn aangiften ib/pvv 2015, 2016 en 2017 de onder 4 vermelde bedragen van de betaalde hypotheekrente (onder aftrek van het eigenwoningforfait) voor 100 procent als aftrek eigen woning aan zichzelf toebedeeld. Eiser heeft voor het jaar 2015 in zijn aangifte vermeld dat hij het gehele jaar gehuwd is en ook het gehele jaar heeft samengewoond met zijn partner. In de aangiften 2016 en 2017 heeft eiser ingevuld geen fiscaal partner te hebben.

6. Bij het vaststellen van de definitieve aanslagen ib/pvv over deze jaren heeft verweerder de aangiften gevolgd. Bij de onderhavige navorderingsaanslagen heeft verweerder de inkomsten uit eigen woning (inclusief eigenwoningforfait) slechts voor 50 procent in aanmerking genomen en het belastbaar inkomen uit werk en woning dienovereenkomstig verhoogd. Volgens verweerder is er sprake van een onterechte toedeling aan eiser van het volledige bedrag van het saldo eigen woning.”

2.2.

In de uitspraak van de rechtbank is ook beslist over de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag 2015. De rechtbank heeft dienaangaande beslist dat deze navorderingsaanslag wordt vernietigd. Tegen dit oordeel is geen hoger beroep ingesteld.

2.3.

De aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 is opgelegd op 17 mei 2017. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 is opgelegd op 7 mei 2018.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of sprake is van een nieuw feit op grond waarvan de inspecteur bevoegd is de navorderingsaanslagen op te leggen. Bij bevestigende beantwoording van die vraag is nog in geschil of in de navorderingsaanslagen terecht maar 50% van de belastbare inkomsten uit eigen woning in aanmerking is genomen.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing