Gerechtshof Amsterdam, 17-05-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1546, 19/01598
Gerechtshof Amsterdam, 17-05-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1546, 19/01598
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 mei 2021
- Datum publicatie
- 8 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:1546
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:389
- Zaaknummer
- 19/01598
Inhoudsindicatie
Verzoek ambtshalve vermindering aanslag IB/PVV. Aftrek specifieke zorgkosten. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Voor zover belanghebbende ter zitting bij het Hof een bewijsaanbod heeft willen doen, verklaart het Hof dit bewijsaanbod in strijd met de goede procesorde.
Uitspraak
kenmerk 19/01598
27 mei 2021
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven van [X], wonende te [plaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 30 oktober 2019 in de zaak met kenmerk HAA 19/1052 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 28 maart 2014 aan [X] (hierna: erflaatster) voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd (hierna ook: de aanslag), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.888 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.100.
Op 1 maart 2016 is een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag gedaan. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen bij beschikking met dagtekening 9 januari 2018. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 december 2018 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.852 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.100.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 30 oktober 2019 het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het door belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 oktober 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft – nadat de eerder voor 14 oktober 2020 respectievelijk 18 november 2020 geplande zitting op verzoek van belanghebbende was verdaagd – aanvankelijk plaatsgevonden op 14 december 2020. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof besloten het op 13 december 2020 van belanghebbende ontvangen verzoek tot verdaging van de zaak te honoreren en het onderzoek te heropenen. Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 14 april 2021. De zaak van belanghebbende (kenmerk Hof: 19/01598) is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak van [Y] inzake het verzoek tot ambtshalve vermindering van de opgelegde aanslag IB/PVV 2013 (kenmerk Hof: 19/01597). Al hetgeen in de ene zaak is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaak. Van het verhandelde ter zitting op 14 december 2020 en 14 april 2021 zijn processen-verbaal opgemaakt die met deze uitspraak worden meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur zijn daarin aangeduid als ‘eisers’/‘erfgenaam’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Erflaatster is op [datum] overleden. De enig erfgenaam van erflaatster is de [Y] (hierna: de erfgenaam).
2. Met dagtekening 28 maart 2014 is aan erflaatster onderhavige aanslag – conform de ingediende aangifte – opgelegd.
3. Op 1 maart 2016 heeft de erfgenaam bezwaar gemaakt tegen de ten name van hem opgemaakte definitieve berekening zorgtoeslag en huurtoeslag 2012. Verweerder heeft dit bezwaar aangemerkt als een bezwaar tegen de aan de erfgenaam opgelegde aanslag IB/PVV 2012. Dit bezwaar is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Deze procedure heeft geleid tot de uitspraak van deze rechtbank van 16 mei 2017 (HAA 16/4876).
4. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 16 mei 2017 heeft verweerder besloten om het ontvangen bezwaarschrift van 1 maart 2016 tevens in behandeling te nemen als een verzoek om ambtshalve vermindering tegen de onderhavige aanslag ten name van erflaatster.
5. Verweerder heeft op 13 juni 2017 een verzoek om informatie gestuurd aan de erfgenaam. Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“U geeft aan dat de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2012 van uw moeder, mevrouw [X] (…) moet worden herzien, omdat de bewindvoerder de specifieke zorgkosten niet heeft vermeld in de aangiftebiljet.”
6. Als reactie hierop heeft de erfgenaam in september 2017 een formulier “Uitgaven specifieke zorgkosten 2012” ingevuld en opgestuurd naar verweerder. De aangegeven aftrek specifieke zorgkosten bedraagt € 15.176,14.
7. Per brief van 13 oktober 2017 heeft verweerder de erfgenaam gevraagd naar stukken (nota’s, betalingsbewijzen en correspondentie) waaruit het recht op enkele van de gevraagde aftrekposten blijkt.
8. In een e-mail van 21 december 2017 schrijft de erfgenaam:
“Doordat mijn moeder, mevrouw [X] , (…), onder bewind stond en de bewindvoerder nalatig is geweest al destijds volledige informatie aan te leveren o.a. bij uw belastingdienst. Er is aangifte gedaan eerder dit jaar door mijn advocaat en is er een civiele procedure gestart om inzage te kunnen krijgen in de stukken.
Op dit moment weet ik niet beter dan dat er aan u stukken zijn verstuurd maar moet dit zekerheidshalve natuurlijk navragen. (…). Voor mij is het van groot belang dat u zo spoedig mogelijk de stukken zult ontvangen maar dan moet wel een ieder meewerken en daar bedoel ik een bewindvoerder mee.”
9. Met dagtekening 9 januari 2018 heeft verweerder beslist op het verzoek om ambtshalve vermindering van de onderhavige aanslag en het verzoek afgewezen.
10. De erfgenaam heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 8 februari 2018, ontvangen door verweerder op 9 februari 2018.
11. Aan de erfgenaam is wederom een verzoek om informatie verstuurd.
12. Op 18 mei 2018 heeft verweerder de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar aan de erfgenaam gestuurd. Daarin staat vermeld dat het voornemen van verweerder is om deels tegemoet te komen aan het bezwaar en dat een aftrek specifieke zorgkosten zal worden verleend van € 2.036.
13. Met dagtekening 14 december 2018 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan overeenkomstig de brief van 18 mei 2018.
14. De erfgenaam heeft hiertegen op 21 januari 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank Amsterdam heeft het beroepschrift op 5 maart 2019 doorgestuurd naar de rechtbank omdat zij van mening is dat niet zij maar de onderhavige rechtbank bevoegd is het beroep te behandelen.”
Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
In zijn hogerberoepschrift heeft belanghebbende – voor zover hier van belang – het volgende aangevoerd:
“Eiser gaat in beroep tegen de ongegrondverklaring omdat hij van mening is dat hij een en ander wel aannemelijk heeft gemaakt. Eiser wenst dan ook op een later tijdstip nadere gronden aan te voeren (…).”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is allereerst in geschil of het hoger beroep van belanghebbende ontvankelijk is. Indien het hoger beroep ontvankelijk is, is in geschil of erflaatster recht heeft op een hogere aftrek specifieke zorgkosten.