Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-06-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1821, 20/00284

Gerechtshof Amsterdam, 17-06-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1821, 20/00284

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 juni 2021
Datum publicatie
30 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:1821
Zaaknummer
20/00284

Inhoudsindicatie

Aanslag VPB; verzuimboete. In geschil is of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Het Hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Het Hof voegt hier nog aan toe dat belanghebbende geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die reden geven tot matiging van de boete. Het Hof acht de boete in beginsel passend en geboden, maar gelet op de geconstateerde ruime overschrijding van de redelijke termijn acht het een matiging van 40% op zijn plaats.

Uitspraak

kenmerk 20/00284

17 juni 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 9 maart 2020, in de zaak met kenmerk HAA 19/4674 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 19 januari 2013 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: vpb) opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar bedrag van € 31.967, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 2.460 opgelegd vanwege het niet doen van aangifte (hierna: de boete).

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 9 februari 2013 tegen de boete bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 juli 2019 het bezwaar ongegrond verklaard en de boete vanwege overschrijding van de redelijke termijn verminderd tot € 1.968.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 9 maart 2020 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 22 april 2020 en aangevuld bij brief ingekomen bij het Hof op

25 mei 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de inspecteur een conclusie van dupliek.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2021. Het hoger beroep is gelijktijdig behandeld met de hoger beroepen van [Y] (met nummer 20/00283) en [Z] (met nummer 20/00285). Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’) de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Verweerder heeft eiseres bij brief van 1 maart 2012 uitgenodigd voor het doen van aangifte vpb voor het jaar 2011. In de brief staat vermeld dat de aangifte voor 1 juni 2012 ingediend moet zijn.

2. Met dagtekening 22 juni 2012 heeft verweerder een herinnering gestuurd naar eiseres.

3. Eiseres heeft bij brief van 9 juli 2012 om uitstel verzocht voor het doen van aangifte tot

31 december 2012.

4. Verweerder heeft bij brief van 2 augustus 2012 uitstel verleend voor het doen van aangifte tot 1 november 2012.

5. Met dagtekening 21 november 2012 heeft verweerder een aanmaning verstuurd naar eiseres. Daarin staat vermeld dat de aangifte uiterlijk 5 december 2012 moet zijn ontvangen.

6. Eiseres heeft bij brief van 31 december 2012 nogmaals verzocht om uitstel voor het doen van aangifte.

7. Met dagtekening 19 januari 2013 heeft verweerder ambtshalve onderhavige aanslag opgelegd.

8. Verweerder heeft eiseres bij brief van 24 januari 2013 (reactie op de brief van eiseres van

31 december 2012) geïnformeerd dat geen uitstel wordt verleend, omdat reeds een aanmaning was verstuurd.

9. Het bezwaarschrift van eiseres met dagtekening 9 februari 2013 is door verweerder ontvangen op 13 februari 2013.

10. Eiseres heeft nog een aantal keer om uitstel voor het doen van de aangifte verzocht. Verweerder heeft die verzoeken afgewezen.

11. Eiseres heeft op 11 augustus 2013 de aangifte ingediend. Volgens die aangifte bedroeg het belastbaar bedrag € 33.444 en de belastbare winst € 41.092.

12. Eiseres heeft met dagtekening 12 augustus 2013 een brief gestuurd naar verweerder waarin zij meedeelt dat de aangifte is verstuurd en verzoekt om de verzuimboete te vernietigen. Indien niet aan het verzoek wordt tegemoetgekomen wenst eiseres te worden gehoord.

13. Op 6 mei 2019 heeft het hoorgesprek plaatsgevonden.

14. Verweerder en de gemachtigde van eiseres hebben na het hoorgesprek over en weer correspondentie gevoerd.

15. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de verzuimboete met 20% verminderd in verband met het overschrijden van de redelijke (beslis)termijn.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2.

De inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.

4 Oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing