Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-06-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1822, 20/00285

Gerechtshof Amsterdam, 17-06-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1822, 20/00285

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 juni 2021
Datum publicatie
30 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:1822
Zaaknummer
20/00285

Inhoudsindicatie

Aanslag VPB; verzuimboete. In geschil is of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Het Hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Het Hof voegt hier nog aan toe dat belanghebbende geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die reden geven tot matiging van de boete. Het Hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de boete die in beginsel passend en geboden is, terecht in de bezwaarfase met 20% is gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

kenmerk 20/00285

17 juni 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 9 maart 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/4675 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 5 november 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 785.805, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 2.460 (hierna: de boete).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de boete bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 juli 2019 het bezwaar ongegrond verklaard en de boete vanwege de overschrijding van de redelijke beslistermijn verminderd tot € 1.968.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 9 maart 2020 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 22 april 2020 en aangevuld bij brief ingekomen bij het Hof op 25 mei 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de inspecteur een conclusie van dupliek.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2021. Het hoger beroep is gelijktijdig behandeld met de hoger beroepen van [Y] (met nummer 20/00283) en [Z] (met nummer 20/00284). Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’) de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Verweerder heeft eiseres bij brief van 1 maart 2013 uitgenodigd voor het doen van de aangifte vpb voor het jaar 2012. In de brief staat vermeld dat de aangifte voor 1 juni 2013 ingediend moet zijn.

2. Aan eiseres is uitstel verleend voor het doen van aangifte tot 1 mei 2014 (op grond van de uitstelregeling voor belastingconsulenten).

3. Met dagtekening 23 mei 2014 heeft verweerder een herinnering gestuurd naar eiseres.

4. Met dagtekening 10 juni 2014 heeft verweerder een aanmaning verstuurd naar eiseres. Daarin staat vermeld dat de aangifte uiterlijk 18 juli 2014 moet zijn ontvangen.

5. Eiseres heeft bij brief van 31 juli 2014 verzocht om uitstel voor het doen van aangifte tot

1 september 2014. Bij brief van 30 augustus 2014 heeft eiseres verzocht om uitstel voor het doen van aangifte tot 1 november 2014. En bij brief van 31 oktober 2014 heeft eiseres verzocht om uitstel tot 1 december 2014.

6. Verweerder heeft eiseres bij brieven van 19 september 2014, 10 oktober 2014 en

11 december 2014 geïnformeerd dat geen uitstel wordt verleend, omdat reeds een aanmaning was verstuurd.

7. Eiseres heeft op 7 januari 2015 de aangifte ingediend. Volgens die aangifte bedroeg het belastbaar bedrag € 785.805.

8. Verweerder heeft de aanslag met dagtekening 5 november 2016 opgelegd conform de door eiseres ingediende aangifte.

9. Het bezwaarschrift van eiseres met dagtekening 18 december 2016 is door verweerder ontvangen op 19 december 2016. Eiseres verzoekt om de verzuimboete te vernietigen. Indien niet aan het verzoek wordt tegemoetgekomen wenst eiseres te worden gehoord.

10. Op 6 mei 2019 heeft het hoorgesprek plaatsgevonden.

11. Verweerder en de gemachtigde van eiseres hebben na het hoorgesprek over en weer correspondentie gevoerd.

12. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de verzuimboete met 20% verminderd in verband met het overschrijden van de redelijke (beslis)termijn.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2.

De inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.

4 Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft omtrent het geschil het volgende overwogen en beslist:

Verzuimboete

19. Indien de belastingplichtige de aangifte voor de vpb niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste € 4.920 (artikel 67a, eerste lid, in verbinding met artikel 9, derde lid, van de AWR). Op grond van beleid is de inspecteur in beginsel gehouden een boete van 50% van het wettelijke maximum op te leggen (paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst). Op de voet van deze bepalingen heeft verweerder de onderhavige verzuimboete van € 2.460 aan eiseres opgelegd, welke na bezwaar is gematigd tot

€ 1.968. De aangiften over de jaren 2006 en 2008 zijn ook niet binnen de gestelde termijn ingediend.

20. De rechtbank stelt vast dat nu eiseres is uitgenodigd tot het doen van de aangifte vpb 2011 en de aangifte is ingediend na het verstrijken van de in de aanmaning gestelde termijn, sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 67a, eerste lid, van de AWR. In aanmerking genomen dat voor het opleggen van een verzuimboete niet als voorwaarde geldt dat aan de aangifteplichtige opzet of grove schuld te verwijten valt, is in zoverre terecht een verzuimboete aan eiseres opgelegd. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van avas. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres geen omstandigheden of feiten heeft gesteld op basis waarvan de rechtbank tot het oordeel kan komen dat wel sprake is van avas. De rechtbank acht het bedrag van de boete, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval, uit een oogpunt van normhandhaving passend en geboden.

21. De rechtbank dient voorts te onderzoeken of er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Voor de aanvang van de redelijke termijn dient beoordeeld te worden aan welke handeling van verweerder eiseres in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat aan haar een boete zou worden opgelegd. In casu is eiseres van de boeteoplegging op de hoogte gekomen bij ontvangst van de beschikking van 5 november 2016. Vastgesteld moet worden dat tussen die datum en de uitspraak van de rechtbank een periode van (afgerond naar boven) drie en een half jaar is verstreken. In het arrest van 22 april 2005 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2005:AO9006) beslist dat een redelijke termijn in beginsel 24 maanden is (voor de bezwaar- en beroepsfase), tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld. Daarmee is de redelijke termijn van 24 maanden overschreden met anderhalf jaar (‘undue delay’). Verweerder heeft de boete in de bezwaarfase al gematigd met 20%. De rechtbank ziet, gelet op het voormelde, geen aanleiding om de boete nog verder te matigen.

22. Gelet op het vorenoverwogene dient het ongegrond te worden verklaard.”

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing