Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-07-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2053, 20/00003 en 20/00004

Gerechtshof Amsterdam, 06-07-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2053, 20/00003 en 20/00004

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 juli 2021
Datum publicatie
9 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2053
Zaaknummer
20/00003 en 20/00004
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27e

Inhoudsindicatie

De vereiste aangifte is niet gedaan. Omkering en verzwaring bewijslast. Belanghebbende toont niet overtuigend aan dat de uitspraak op bezwaar, met inachtneming van de door de rechtbank verminderde aanslag, onjuist is. De inspecteur is coulant geweest met het in aftrek toelaten van € 10.825 aan kosten, en heeft geen te laag bedrag aan kosten in aanmerking genomen.

Uitspraak

kenmerken 20/00003 en 20/00004

6 juli 2021

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering),

tegen de uitspraak van 26 november 2019 in de zaken met kenmerken HAA 19/679 en 19/4495 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 3 juni 2016 voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.500 (hierna: de aanslag). Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 369.

De inspecteur heeft met dezelfde dagtekening een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 1.621.

1.2.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 3 april 2018, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar vervolgens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de afwijzende beschikking bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 17 december 2018, het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 22.989, en de aanslag vastgesteld met toepassing van de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, en tevens de verzuimboete verminderd tot € 50 en de aanslag Zvw gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 26 november 2019 heeft de rechtbank het volgende beslist:

“Beslissing

19/4495

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

19/679

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar

inkomen van € 19.709, met toepassing van de alleenstaande ouder[en]korting en zonder toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting;

- handhaaft de verzuimboete van € 50;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024.”

1.5.

De tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 30 december 2019, en nader aangevuld bij faxbericht van 28 februari 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Van de zijde van belanghebbende zijn bij de griffie van het Hof op 8 september 2020 per fax nadere stukken ingekomen. Hiervan is een kopie aan de inspecteur gezonden.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof een nader stuk met kostenopstelling overgelegd. Een kopie hiervan is aan de inspecteur verstrekt.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“Feiten

1. Eiseres is geboren op [datum 1] . Zij heeft een dochter, [naam 1] , geboren op [datum 2] 2002.

2. Eiseres heeft op 19 juli 2012 de eenmanszaak Buitenschoolse Opvang [naam 2] (hierna: BSO) opgericht. Op 30 september 2014 is de BSO opgeheven.

Eiseres heeft in het jaar 2014 werkzaamheden verricht voor de BSO.

3. Eiseres heeft een overzicht verstrekt van de gemaakte opbrengsten in 2014 in de periode 1 maart tot 15 juli:

Klant [naam 3] € 5.000

Klant [naam 4] € 2.846

4. Eiseres heeft een, door de BSO verstrekte, jaaropgave 2014 overgelegd met betrekking tot de opvangkosten voor haar eigen kind. Hierin is opgenomen dat de opvang ziet op de periode 1 januari 2014 t/m 30 september 2014 waarbij in totaal 1377 uren in rekening zijn gebracht voor een bedrag van € 9.088,20.

5. In de periode januari 2014 tot 1 maart 2014 en de periode 15 juli 2014 t/m

september 2014 was de enige cliënt van de BSO de dochter van eiseres.

6. Eiseres heeft een overzicht verstrekt van de in 2014 gemaakte kosten. Deze komen op een totaalbedrag van € 10.846. Hiervan heeft € 2.139 betrekking op vervoerskosten.

7. Tot de dossierstukken behoort een jaaropgave van de gemeente Amsterdam waarop staat vermeld een bruto-uitkering van € 16.879 met een bedrag aan afgedragen loonheffing van € 4.490.

8. Blijkens de maandelijkse salarisspecificaties van deze uitkering zijn op de maandelijkse netto-uitkeringen inhoudingen verricht met betrekking tot

zorgverzekeringskosten en terugvorderingen. In 2014 bestond recht op een netto-uitkering van € 13.397, en zijn daarop € 1.960 voor zorgverzekeringspremies en € 1.308 aan terugvorderingen ingehouden.

9. Verweerder heeft eiseres met dagtekening 28 februari 2015 een uitnodiging tot het doen van aangifte ib/pvv 2014 verzonden.

10. Verweerder heeft eiseres met dagtekening 19 juni 2015 een herinneringsbrief verzonden en met dagtekening 22 september 2015 een aanmaning waarin zij in de gelegenheid is gesteld uiterlijk 6 oktober 2015 de aangifte ib/pvv 2014 in te dienen.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep zijn nog in geschil de hoogte van de in aftrek te brengen kosten (die verband houden met de door belanghebbende geëxploiteerde BSO) en de (resterende) opgelegde verzuimboete van € 50.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing