Gerechtshof Amsterdam, 20-07-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2215, 19/00776
Gerechtshof Amsterdam, 20-07-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2215, 19/00776
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 juli 2021
- Datum publicatie
- 6 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:2215
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:550
- Zaaknummer
- 19/00776
Inhoudsindicatie
WOZ-waarde woning. De heffingsambtenaar maakt aannemelijk dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld.
Uitspraak
Kenmerk 19/00776
20 juli 2021
uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 18 april 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/4617 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) met dagtekening 31 januari 2018 de waarde van de onroerende zaak [adres woning] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 345.000. Tegelijk is de aanslag onroerendezaak-belastingen voor het jaar 2018 bekend gemaakt.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 15 augustus 2018, de waarde van de woning gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
In haar uitspraak van 18 april 2019 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 juni 2019, aangevuld per brief ontvangen door het Hof op 23 december 2020. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 6 januari 2021. Het onderzoek ter zitting is door het lid van de belastingkamer geschorst, omdat de heffingsambtenaar wegens vertraging van de post het nader stuk pas die ochtend heeft ontvangen. Wegens de omvang van het nader stuk heeft het lid van de belastingkamer besloten het onderzoek ter zitting te schorsen en de mondelinge behandeling van de zaak uit te stellen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.
Van de zijde van de heffingsambtenaar is op 18 mei 2021 een nader stuk ontvangen. Voormeld stuk is in afschrift aan de wederpartij verstrekt.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 9 juni 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“1. Eiser is eigenaar van de woningen [adres woning] en (…).
(…)
4. Bij brief van 7 juni 2018 heeft verweerder naar aanleiding van het door eiser tegen de beschikkingen ingediende bezwaarschrift, eiser medegedeeld dat een inpandige opname van onder meer de woning [adres woning] te [Z] noodzakelijk is. Verweerder heeft eiser daarom verzocht binnen veertien dagen na verzending van deze brief contact op te nemen met verweerders taxateur.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
De heffingsambtenaar heeft tijdens de procedure in eerste aanleg een taxatierapport overgelegd. In dit taxatierapport is de waarde van de woning op 1 januari 2017 bepaald op € 345.000. Deze waardering is tot stand gekomen door vergelijking met de woningen [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , allen gelegen te [Z] . In het taxatierapport zijn onder meer de volgende gegevens opgenomen:
Adres |
Soort woning en bouwjaar |
Opper-vlakte m² |
Inhoud m³ |
Verkoopprijs en verkoopdatum |
Waardering op 1-1-2017 |
De woning |
Vrijstaande woning, 1948 |
645 |
247 |
n.v.t. |
€ 345.000 |
[adres 1] |
Vrijstaande woning, 1948 |
335 |
240 |
18 juli 2016 € 397.000 |
€ 405.000 |
[adres 2] |
Vrijstaande woning, 1954 |
300 |
365 |
2 februari 2017€ 300.000 |
€ 300.000 |
[adres 3] |
Vrijstaande woning, 1950 |
342 |
347 |
8 oktober 2015 € 350.000 |
€ 372.000 |
[adres 4] |
Vrijstaande woning, 1955 |
537 |
260 |
3 mei 2016 € 360.000 |
€ 374.000 |
In het verweerschrift van de heffingsambtenaar is het volgende opgenomen:
“Tot op heden is de woning van eiser ondanks diverse verzoeken daartoe niet inpandig opgenomen. Ik verwijs hierbij naar het volgende. In het taxatierapport van 3 maart 2014, belastingjaar 2013 staat op bladzijde 3 vermeld: “Onderhavig object is niet inpandig opgenomen in verband met eerdere weigeringen door eiser” (bijlage 2, tweede blad). Aan eiser is verzocht om een inpandige opname van zijn object te mogen doen per brieven met de volgende verzenddata: 20 januari 2016 (bijlage 3), 27 januari 2016 (bijlage 4), 18 juli 2016 (bijlage 5), 13 september 2016 (bijlage 6).
Eiser heeft per brief van 4 november 2016 (bijlage 7) samengevat het volgende geschreven. “Via diverse rechtsgangen is het inpandige van mijn woning volledig bekend geworden. Het door u naar voren gebrachte acht ik nu niet anders naar voren te kunnen brengen als een inbreuk op mijn privacy”. Vervolgens zijn aan eiser brieven verzonden met verzenddata 6 december 2016, 22 juni 2017, 21 september 2017, 30 november 2017 en 7 juni 2018.
Voor de goede orde deel ik u mee dat een inpandige opname tot op heden is geweigerd.”
Uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 9 juni 2021 volgt dat belanghebbende onder meer het volgende heeft verklaard:
“U vraagt mij naar de inpandige opname van mijn woning. Ik heb ooit een afspraak gemaakt met een taxatiebureau, maar die kwamen de afspraak niet na. Ik vertrouw dit bureau niet en sta een inpandige opname niet toe wegens inbreuk op mijn privacy. (…)
Ik geef geen toestemming voor een inpandige opname die door de wederpartij wordt uitgevoerd.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende staat in hoger beroep een waarde voor van
€ 235.720, de heffingsambtenaar bepleit ook in hoger beroep een waarde van € 345.000.