Gerechtshof Amsterdam, 06-07-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2262, 20/00562, 20/00563 en 20/00565
Gerechtshof Amsterdam, 06-07-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2262, 20/00562, 20/00563 en 20/00565
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 juli 2021
- Datum publicatie
- 12 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:2262
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1544
- Zaaknummer
- 20/00562, 20/00563 en 20/00565
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; art. 11, lid 1, letter b, en post b.3 van Tabel I bij Wet OB 1968; terbeschikkingstelling van een sportpark door een gemeente aan een voetbalvereniging; aftrek van voorbelasting.
Uitspraak
kenmerken 20/00562 tot en met 20/00565
6 juli 2021
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
Gemeente [X], te [X] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. drs. R. Brouwer (Caraad belastingadviseurs)
alsmede op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 24 november 2017 in de zaak met nummers SGR 16/10292 en SGR 16/10293 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 166.680 en bij beschikking een boete van € 4.920. Voorts is € 18.121 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 183.221 en bij beschikking een boete van € 4.920. Voorts is € 14.423 aan belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen en boetes bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 28 november 2016 heeft de inspecteur de
naheffingsaanslagen en de boete- en rentebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 november 2017 als volgt op het beroep beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep betrekking hebbend op de naheffingsaanslag voor het jaar 2013 ongegrond;
- verklaart het beroep betrekking hebbend op de naheffingsaanslag voor het jaar 2012 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag voor het jaar 2012 en de daarmee samenhangende beschikkingen;
- vernietigt de naheffingsaanslag voor het jaar 2012 en de daarmee samenhangende beschikkingen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.236;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden.
Op de daartegen door belanghebbende en de inspecteur ingestelde hoger beroepen heeft het Gerechtshof Den Haag bij uitspraak van 15 juni 2018, nummers BK-17/00961, BK-17/00962, BK-18/00002 en BK-18/00003, ECLI:NL:GHDHA:2018:1478, als volgt beslist:
“Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover die ziet op de naheffingsaanslag 2013 en de bijhorende beschikking belastingrente en boetebeschikking;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar die zien op de naheffingsaanslag 2013 en de bijhorende beschikking belastingrente en boetebeschikking;
- vermindert de naheffingsaanslag 2013 tot € 34.865, met dienovereenkomstige aanpassing van de bijhorende beschikking belastingrente, en wijzigt de bijhorende boetebeschikking aldus dat de boete wordt verminderd tot € 3.486;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.006;
- gelast de Inspecteur belanghebbende het griffierecht in hoger beroep van € 501 te vergoeden; en
- verstaat dat de griffier van de Inspecteur € 501 aan griffierecht heft.”
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 11 september 2020 (nr. 18/03224, ECLI:NL:HR:2020:1407, hierna: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Partijen zijn door het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het
verwijzingsarrest in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 5 november 2020 en de inspecteur bij brief van 30 oktober 2020. Op 3 juni 2021 is een nader stuk met bijlagen ontvangen van belanghebbende. De inspecteur heeft op 14 juni 2021 een pleitnota aan het Hof toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. Van het verhandelde
ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Het Hof gaat uit van de volgende door het Gerechtshof Den Haag vastgestelde feiten:
“2.1. Belanghebbende is eigenaar van een groot aantal sportaccommodaties, waaronder sportparken [sportpark 1] en [sportpark 2] , die zij tegen vergoeding aan diverse sportverenigingen ter beschikking stelt.
Aan Voelbalvereniging [sportpark 1] ( [voetbalvereniging 1] ) heeft belanghebbende tegen vergoeding [sportpark 1] , dat bestaat uit twee wedstijd- en trainingsvelden (wetravelden), een kunstgrasveld, een boardingveld, twee traditionele voetbalvelden en het hoofdveld voor sportbeoefening, in gebruik gegeven. Tussen [voetbalvereniging 1] en belanghebbende zijn in dat verband op 31 december 2005 verschillende overeenkomsten gesloten, waaronder een gebruikersovereenkomst, een detacheringsovereenkomst, een opdrachtovereenkomst tot beheer en onderhoud en een aanvullende opdrachtovereenkomst voor sportmaterialen. Bij de gebruikersovereenkomst is bepaald dat een beheerder wordt aangesteld. De beheerder is door [voetbalvereniging 1] gedetacheerd bij belanghebbende. De naheffingsaanslagen betreffen in aftrek gebrachte omzetbelasting die aan belanghebbende in rekening is gebracht op facturen die betrekking hebben op de beheer- en onderhoudswerkzaamheden die worden uitgevoerd door de beheerder.
Aan Voetbalvereniging [voetbalvereniging 2] ( [voetbalvereniging 2] ) heeft belanghebbende tegen vergoeding [sportpark 2] , dat onder meer bestaat uit een voetbalaccommodatie, in gebruik gegeven. Tussen [voetbalvereniging 2] en belanghebbende zijn in dat verband op 15 juni 2012 een gebruiksovereenkomst en een overeenkomst tot beheer en onderhoud gesloten. De naheffingsaanslagen betreffen de in aftrek gebrachte ter zake van de beheer- en onderhoudswerkzaamheden aan belanghebbende op facturen in rekening gebrachte omzetbelasting.
Op 14 augustus 2014 is de Inspecteur begonnen aan een boekenonderzoek bij belanghebbende. Bij het onderzoek heeft de Inspecteur bij wijze van steekproef de aangiften voor de omzetbelasting voor 2013 beoordeeld. De resultaten van de steekproef heeft de Inspecteur geëxtrapoleerd naar 2012. Het controlerapport van 26 november 2015 vermeldt:
"(…)
Sportaccommodaties
De gemeente heeft een groot aantal sportaccommodaties in eigendom die tegen vergoeding ter beschikking worden gesteld aan diverse sportverenigingen. De gemeente stelt dat het sportbesluit van toepassing is op de sportparken [sportpark 1] en [sportpark 2] en heeft de BTW op de facturen afgetrokken. Uit de door de gemeente overgelegde documentatie en de verstrekte informatie is niet voldoende aannemelijk dat sprake is van gelegenheid geven tot sportbeoefening omdat het aanvullend dienstbetoon door de gebruikers zelf wordt verricht en de gemeente niet de voor sportbeoefening benodigde sportattributen ter beschikking stelt. De geldeenheden die betrekking hebben op de sportparken [sportpark 1] en [sportpark 2] kunnen derhalve (nog) niet worden goedgekeurd.
(…)"
De resultaten van het onderzoek liggen ten grondslag aan de naheffingsaanslagen en de boeten.”
Het Hof gaat uit van de volgende door de rechtbank vastgestelde feiten:
5. Op 9 maart 2017 heeft bij [voetbalvereniging 1] een derdenonderzoek plaatsgevonden. Van dit onderzoek is een verslag opgemaakt dat voor commentaar aan [voetbalvereniging 1] is overgelegd. In het verslag, waarin het aanvullende commentaar van [voetbalvereniging 1] onderstreept is aangegeven, is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
“Vraag: op basis van welke overeenkomsten gebruikt [sportpark 1] de sportvelden?
Antwoord: [sportpark 1] gebruikt de sportvelden op basis van een ter beschikkingsstellingsovereenkomst. Deze is gesloten met de gemeente [X] in 2005 en is vernieuwd in 2014. Daarnaast is sprake van een onderhoudsovereenkomst. [sportpark 1] is zelfvoorzienend en doet het onderhoud in eigen beheer. Dit wordt geregeld door de heer [A] .
In 2005 zijn gesloten een onderhoudsovereenkomst, een detacheringsovereenkomst en een ter beschikkingsstellingsovereenkomst. De detacheringsovereenkomst vloeit voort uit het verzoek van de gemeente [X] om een beheerder op de sportaccommodatie.
In 2005 is [sportpark 1] gevraagd om mee te werken aan toepassing van het sportbesluit. Sinds 2005 is er praktisch niets gewijzigd. De meerwaarde van de btw-structuur is voor [sportpark 1] nihil. Vóór 2005 werd het onderhoud van de sportvelden uitgevoerd door [sportpark 1] waarvoor een subsidie werd verkregen van de gemeente [X] . Na 2005 stuurt [sportpark 1] een factuur om deze subsidie te verkrijgen. Deloitte heeft deze structuur op poten gezet; [sportpark 1] heeft medewerking verleend mits zij geen nadeel heeft. Op basis van een in 2005 opgesteld bestek is een berekening gemaakt van de situatie voor en na de overgang naar toepassing van de btw-structuur (deze berekening overlegt de [sportpark 1] ). In dit opzicht vormen de vergoedingen voor detacheren en voor sportmaterialen voordelen op die [sportpark 1] verkrijgt als gevolg van de btw structuur.
Deloitte heeft aangegeven dat er ter zake van de onderhoudssubsidie btw in rekening gebracht moet worden en op aangifte voldaan.
[sportpark 1] verhuurt als economisch eigenaar sportvelden aan de gemeente [X] .
Vraag: wat maakt dat [sportpark 1] economisch eigenaar is van sportvelden?
Antwoord: dit is bepaald door Deloitte . In 2005 is door Deloitte aangegeven dat [sportpark 1] sportvelden kan verhuren aan de gemeente [X] omdat [sportpark 1] economisch eigenaar is van de sportvelden. Deloitte heeft ook de huurvergoedingen bepaald. De economische eigendom ziet alleen op de toplaag van het sportveld. Het verkrijgen van het economisch eigendom heeft plaatsgevonden door middel van het tekenen van een akte, deze zal
naar de Belastingdienst worden opgestuurd.
Vraag: wat hield de detacheringsovereenkomst in? Werd er in 2012 en 2013 een beheerder gedetacheerd door [sportpark 1] aan de gemeente [X] ?
Antwoord: vóór 2005 had [sportpark 1] een onderhoudscommissie; na 2005 wilde de gemeente [X] dat er een beheerder werd aangesteld. De gemeente [X] wilde in 2005 een gemeentelijk beheerder aanstellen maar [sportpark 1] wilde zelf de beheerder bij [sportpark 1] aanwijzen. Hiervoor heeft [sportpark 1] een beheerder van [sportpark 1] in dienst genomen; de vergoeding die [sportpark 1] aan de gemeente in rekening brengt, is gebaseerd op een deel van de kosten van deze werknemer.
Sinds 2010 heeft [sportpark 1] een verenigingsmanager aangesteld.
Vraag: wie verricht het onderhoud van de sportvelden?
Antwoord: [sportpark 1] doet het klein en groot onderhoud van het gehele terrein inclusief de groenstroken binnen de omheining, uitgezonderd de verlichting en het omliggend hekwerk. [sportpark 1] geeft aan dat zij dit onderhoud wil doen. De gemeente [X] verricht eens per 10 a 15 jaar renovatiewerk. Reguliere vervanging is voor rekening van [sportpark 1] uitgezonderd licht en buitenhekwerk.
[sportpark 1] schakelt voor eigen rekening en risico deels derden in voor de onderhoudswerkzaamheden. Zij sluit hiervoor contracten af met aannemers. [sportpark 1] is dan opdrachtgever. Het onderhoud dat [sportpark 1] verricht omvat ook het maaien van de natuurgrasvelden dat overigens door [sportpark 1] is uitbesteed.
[sportpark 1] heeft zelf de vrijheid om onderhoudswerk uit te besteden en aan wie zij dit doet. Zij selecteert zelf de opdrachtnemers en onderhandelt een prijs. [sportpark 1] brengt de door deze opdrachtnemers in rekening gebrachte btw niet in aftrek. De reden is dat Deloitte in 2005 heeft aangegeven dat [sportpark 1] geen recht op aftrek van btw heeft.
Eens per 2 jaar schakelt [sportpark 1] [B] in voor het rapporteren van de staat van onderhoud van de sportvelden. De gemeente [X] ontvangt een rapport hiervan.
JvN: voorts willen wij opmerken dat het sportpark veelvuldig door Gemeente-ambtenaren bezocht wordt en er weinig klachten over de velden c.q. afgelastingen zijn.
Voor het te verrichten onderhoud is in 2005 door [sportpark 1] een bestek opgesteld en dit overlegd met de gemeente [X] .
De gemeente [X] heeft recht om te komen kijken op het sportpark en de beheerder te controleren. De verenigingsmanager dhr [A] heeft in de afgelopen jaren geen contact met de gemeente [X] gehad over het onderhoud van de sportvelden; wel heeft overleg plaatsgevonden over de sportaccommodatie in het algemeen. De gemeente heeft ook het recht om een controle in de financiële administratie in te stellen.
Vraag: worden de sportvelden ook gebruikt door scholen?
Antwoord: ja, enkele malen per jaar voor sportdagen JvN: dit is beperkt tot m.n 2 scholen voor de jaarlijkse (nu) konings- en sportdag . De scholen nemen hiervoor contact op met de verenigingsmanager van [sportpark 1] . [sportpark 1] vraagt hiervoor een vergoeding aan de scholen en stuurt hiervoor een rekening naar de school. Deze vergoeding ziet eigenlijk op het gebruik van de kleedkamers en de kantine en niet op het gebruik van de sportvelden. Er is geen sprake van gebruik voor schoolgymnastiek.
Vraag: wie verricht beheer, bewaking, toezicht op sportvelden en schoonmaak van de sportvelden?
Antwoord: [sportpark 1] verzorgt deze werkzaamheden. [sportpark 1] bepaalt wie er op de velden speelt en wanneer er op de velden wordt gespeeld, de gemeente [X] heeft hiermee geen bemoeienis. JvN: wij wijzen er op dat het zgn kunstgrasveld nr 7 alsmede het boardingveld (ook kunstgras) openbaar zijn (buiten omheining) en dus feitelijk voor rekening van de Gemeente zijn, waarbij de vereniging dus bepaalde werkzaamheden verzorgt welke dienstbaar zijn aan het voetbalspel, i.c. opruimen rommel etc. [sportpark 1] heeft voor eigen rekening bewakingscamera's geïnstalleerd in de kleedkamers en het clubgebouw. JvN: dit betreft alleen de gangen naar de kleedkamers. Verder is [sportpark 1] verantwoordelijk voor openen en sluiten van de sportvelden en van haar sportaccommodatie. Ook verricht [sportpark 1] de schoonmaak op de gehele sportaccommodatie inclusief de sportvelden. Een uitzondering is de parkeerplaats, omdat dit openbare ruimte is wordt de parkeerplaats ook soms door de gemeente schoon gemaakt.
Het is niet denkbaar dat de gemeente [X] de sportvelden aan anderen dan [sportpark 1] ter beschikking stelt. De sportvelden maken deel uit van de accommodatie van [sportpark 1] . De sportvelden zijn in principe alle dagen van de week volledig en exclusief beschikbaar voor [sportpark 1] .
Vraag: stelt de gemeente [X] sportmaterialen ter beschikking?
Antwoord: de gemeente stelt een budget ter beschikking waarmee [sportpark 1] sportmaterialen kan aanschaffen. Dit budget is niet voldoende. Hetgeen wordt aangeschaft buiten dit budget is voor rekening van [sportpark 1] .
Dhr [A] inventariseert welke sportmaterialen nodig zijn en bestelt deze. Voor bestellingen die via het budget van de gemeente gaan wordt de rekening naar de gemeente [X] gestuurd die deze betaalt .De sportmaterialen worden afgeleverd bij [sportpark 1] . De bestellingen die via het budget van de gemeente gaan geeft dhr. [A] door aan de gemeente; dan weet deze dat de rekeningen betaald kunnen worden.
Bestellingen van sportmaterialen buiten het budget van de gemeente gaan geheel buiten de gemeente om.
Vraag: hoe is de omvang van de onderhoudsvergoeding bepaald?
Antwoord: de vergoeding is gebaseerd op het bestek. De vergoeding is gebaseerd op kosten van het volledig onderhoud van de sportvelden en het overig terrein binnen het buitenhekwerk. Renovatie en vandalisme zijn voor rekening van de gemeente [X] . JvN: voor zover het de openbare velden betreft. Voor vandalisme moet hiervan aantoonbaar sprake zijn en moet aangifte gedaan zijn bij de politie. De werkelijke onderhoudskosten zijn overigens altijd hoger van de vergoeding van de gemeente. Indien sprake is van hogere onderhoudskosten dan voorzien dan is dit voor rekening van [sportpark 1] . Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij het doorknippen van doelnetten.”
Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe:
Artikel 2 van de OPDRACHTOVEREENKOMST TOT BEHEER EN ONDERHOUD VAN [sportpark 1] luidt als volgt:
“artikel 2 beheer en onderhoud
Opdrachtnemer zal met ingang van de ondertekening van deze overeenkomst het beheer en onderhoud van het [sportpark 1] verrichten zover het de velden overhoeken en grondtribune betreft. Opdrachtgever zal zelf zorgdragen voor het beheer en onderhoud van de parkeerplaats en het fietspad incl. beplanting, speelplaats, verlichting en afrastering.
De onderhoudswerkzaamheden van opdrachtnemer omvatten onder meer, maar niet
uitsluitend:
• Een goede staat van onderhoud van de sportvelden en de zich daarop bevindende
voorzieningen;
• Het onderhoud van de groenstroken, uitgezonderd groenvoorzieningen langs het fietspad
en op de parkeerplaats;
• Het onderhoud van de drainage.
Alle werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd conform de eisen aanbevelingen/adviezen van NOC NCF, de KNVB en de KNLTB.
De kosten van de keuring van de velden die eenmaal per twee jaar door de NSF wordt
uitgevoerd, komen voor rekening van opdrachtgever.
De beheerswerkzaamheden van opdrachtnemer omvatten onder meer, maar niet uitsluitend:
• Een adequate bewaking en het houden van toezicht van de velden;
• De ter beschikkingstelling van eventueel benodigd materiaal voor de sportbeoefening tenminste bestaande uit: palen, doelen, netten, etc.;
• Het geven van aanwijzingen welke sportvelden door de gebruiknemer kunnen worden
gebruikt.
•Het houden van toezicht op de aard en de uitvoering van de activiteiten en is gerechtigd de
activiteit te verbieden respectievelijk te doen staken als deze gevaar inhoudt voor dc
veiligheid van de bezoekers;
• Het verzorgen voor de belijning van de sportvelden;
• De bepaling van het wedstrijdschema;
• De beslissing op welke velden trainingen kunnen worden gehouden;
• Het open/afsluiten van de sportvelden.
Opdrachtgever betaalt een vergoeding aan opdrachtnemer voor de door haar verrichte beheer- en onderhoudswerkzaamheden. (…) De hoogte van de vergoeding bedraagt op jaarbasis € 70.700 exclusief 19% BTW. (…).”
3 Het verwijzingsarrest
In zijn verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“3.1 Het middel richt zich tegen de hiervoor in 2.2.2 en 2.2.3 weergegeven oordelen van het Hof.
De ondernemer heeft volgens artikel 15, lid 1, van de Wet recht op aftrek van de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting voor zover hij de betrokken goederen en diensten gebruikt voor belaste handelingen. Daarbij is niet van belang naar welk omzetbelastingtarief (algemeen of verlaagd) die handelingen zijn belast. Recht op aftrek van omzetbelasting bestaat niet voor zover de ondernemer de goederen en diensten ter zake waarvan hem omzetbelasting in rekening is gebracht, gebruikt voor prestaties die op grond van artikel 11, lid 1, van de Wet zijn vrijgesteld. Bij de beoordeling of de Inspecteur terecht omzetbelasting heeft nageheven die belanghebbende in aftrek heeft gebracht en die moet worden toegerekend aan de terbeschikkingstelling van elk van de beide sportaccommodaties, dient dan ook te worden beoordeeld of deze terbeschikkingstelling een vrijgestelde (verhuur)prestatie is.
Artikel 11, lid 1, letter b, aanhef, van de Wet stelt – in overeenstemming met artikel 135, lid 1, letter l, van BTW-richtlijn 2006 – de verhuur van onroerende zaken vrij van omzetbelasting. Verhuur van een onroerende zaak in de zin van deze bepaling is het recht dat de verhuurder aan de huurder verleent om de onroerende zaak tegen vergoeding en voor een overeengekomen tijdsduur te gebruiken als ware hij de eigenaar ervan en ieder ander van dat genot uit te sluiten. Het gaat daarbij om een in de regel betrekkelijk passieve activiteit, die geen toegevoegde waarde van betekenis oplevert. Het toepassingsbereik van de vrijstelling voor de verhuur van onroerende zaken is dan ook beperkt tot de passieve terbeschikkingstelling van onroerende zaken.
Het hiervoor bedoelde passieve karakter van een prestatie wordt bepaald door de aard van de handeling zelf en kan in het bijzonder worden afgeleid uit de omstandigheid dat de vergoeding enkel verband houdt met de duur van het gebruik van het goed door de huurder. Het passieve karakter van een prestatie gaat met name verloren wanneer die prestatie andere elementen omvat dan het enkele ter beschikking stellen van een onroerende zaak en die andere elementen een meer dan kennelijk bijkomstig karakter hebben. Indien een prestatie niet alleen het passief ter beschikking stellen van een onroerende zaak behelst, maar een meer complexe dienst vormt en ook activiteiten omvat zoals een portiersdienst, toezicht, beheer en voortdurend onderhoud door de dienstverrichter en/of de terbeschikkingstelling van andere installaties, zal in de regel niet de verhuur van de onroerende zaak in de zin van artikel 11, lid 1, letter b, aanhef, van de Wet de overwegende prestatie zijn.
Het is niet uitgesloten dat de terbeschikkingstelling van accommodaties waar sport wordt beoefend, plaatsvindt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat die terbeschikkingstelling moet worden aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak. Zoals hiervoor in 3.3.2 is overwogen, wordt het passieve karakter van de verhuur van onroerende zaken immers bepaald door de aard van de handeling zelf en niet door de wijze waarop de huurder de betrokken zaak gebruikt. Anders dan waarvan het Hof kennelijk bij zijn hiervoor in 2.2.2 weergegeven vooropstelling is uitgegaan, sluit de enkele omstandigheid dat de (rechts)persoon gerechtigd is tot het gebruik van een sportaccommodatie voor de beoefening van sport niet uit dat die (rechts)persoon een dienst in de zin van artikel 11, lid 1, letter b, aanhef, van de Wet afneemt. Ook in een dergelijk geval blijft van belang wat de aard van de handeling(en) is van degene die de onroerende zaak ter beschikking stelt. De omstandigheid dat aan een sportvereniging een sportaccommodatie ter beschikking wordt gesteld, gepaard gaande met een geheel aan samenhangende diensten bestaande uit het toezicht, het beheer, het onderhoud en de schoonmaak daarvan, is een aanwijzing dat de rol van degene die de onroerende zaak ter beschikking stelt, actiever is dan het geval is bij verhuur van onroerende zaken in de zin van artikel 11, lid 1, letter b, aanhef, van de Wet. Uit dit een en ander volgt dat het hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof berust op een onjuiste rechtsopvatting.
Indien, zoals in dit geval, niet alleen een overeenkomst is gesloten over het voor een bepaalde duur tegen vergoeding ter beschikking stellen van een onroerende zaak maar ook andere daarmee verband houdende overeenkomsten, moet worden beoordeeld of het samenstel van onderling afgesproken prestaties moet worden gekarakteriseerd als de verhuur van een onroerende zaak in vorenbedoelde zin, dan wel als een prestatie met een voorwerp dat niet als zodanig kan worden gekarakteriseerd. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. Beslissend is de objectieve aard van de betrokken handelingen, ongeacht hoe deze door de partijen wordt voorgesteld.
De Inspecteur heeft voor het Hof gemotiveerd gesteld dat uit de onderlinge samenhang van de door belanghebbende met de voetbalverenigingen gesloten overeenkomsten volgt dat belanghebbende jegens die verenigingen in wezen tot niet meer verplicht is dan het passief ter beschikking stellen van (een deel van) de sportparken omdat de voetbalverenigingen degenen zijn die het dienstbetoon moeten verrichten dat voor het (doen) beoefenen van de voetbalsport nodig is. Hij heeft in dat verband onder meer aangevoerd dat de werkzaamheden waartoe belanghebbende zich blijkens een van de hiervoor in 2.1.2 en 2.1.3 vermelde overeenkomsten in eerste instantie heeft verplicht, volgens andere overeenkomsten door de voetbalverenigingen zelf moeten worden georganiseerd en verricht, zodat de werkzaamheden die belanghebbende wel verricht, niet (veel) meer omvatten dan de handelingen die een verhuurder van een onroerende zaak normaal gesproken verricht. Verder volgt volgens de Inspecteur uit diezelfde overeenkomsten dat onder meer de aanleg van de sportvelden (volledig) voor verantwoording en rekening van de voetbalverenigingen zelf komt. Deze stellingen zijn van essentieel belang voor het duiden van de door belanghebbende jegens de voetbalverenigingen verrichte dienstverlening. Het Hof heeft echter nagelaten inzichtelijk te maken op welke gronden het deze onderbouwing van de Inspecteur heeft verworpen. Het hiervoor in 2.2.3 weergegeven oordeel van het Hof dat de prestatie van belanghebbende niet kan worden aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak is daarom ontoereikend gemotiveerd.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.3 en 3.4 is overwogen, slaagt het middel. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.