Gerechtshof Amsterdam, 10-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2453, 19/01545
Gerechtshof Amsterdam, 10-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2453, 19/01545
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 augustus 2021
- Datum publicatie
- 18 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:2453
- Zaaknummer
- 19/01545
Inhoudsindicatie
verzuimboete; geen sprake van afwezigheid van alle schuld.
Uitspraak
kenmerk 19/01545
10 augustus 2021
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te Amsterdam, belanghebbende,
gemachtigde: mr. A.P. Flinterman
tegen de uitspraak van 20 september 2019 in de zaak met kenmerk HAA 19/972 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 9 juni 2018 voor het jaar 2016 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van
€ 11.053 (hierna de aanslag). Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 2.639 (hierna: de verzuimboete).
Nadat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag en de verzuimboete, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 26 januari 2019 de aanslag gehandhaafd en de verzuimboete verminderd tot € 1.500. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar inzake de verzuimboete beroep ingesteld.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 september 2019 het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 oktober 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 18 januari 2021 is een pleitnota van belanghebbende tezamen met andere stukken ontvangen en op 19 januari 2021 zijn nadere stukken van belanghebbende (te weten een faxbericht van 18 januari 2021) ontvangen. De inspecteur heeft op 29 januari 2021 een pleitnota aan het Hof toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Na de zitting, op 21 januari 2021, zijn wederom nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze stukken zijn gedagtekend 19 januari 2021 en waarschijnlijk naar een ander gerecht gefaxt en, na doorzending, bij het Hof binnengekomen. Het Hof heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen, aangezien een kopie van deze nadere stukken tevens door de gemachtigde ter zitting is overgelegd aan het Hof en de wederpartij.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Het Hof ziet aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.
Belanghebbende heeft de aangiften Vpb 2013 en 2015 buiten de termijnen in de aanmaningsbrieven ingediend, respectievelijk op 11 mei 2015 en 3 augustus 2017. Belanghebbende heeft de aangifte Vpb 2014 tijdig ingediend, te weten op 26 oktober 2015.
Op 1 februari 2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende een herinneringsbrief verzonden voor het doen van de aangifte Vpb 2016. In deze brief staat onder meer het volgende:
“U moet over het boekjaar 1 januari 2016 – 31 december 2016 aangifte doen voor de vennootschapsbelasting.
U hebt uitstel gekregen tot 1 november 2017. Maar u hebt nog geen aangifte gedaan. (…)
Uw aangifte moet nu uiterlijk 15 februari 2018 bij ons binnen zijn. U kunt geen uitstel meer krijgen. Als u uw aangifte niet voor deze datum instuurt, krijgt u een aanmaning. Reageert u niet of niet op tijd op deze aanmaning, dan kunt u een boete krijgen.”
Op 9 maart 2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende voorts een aanmaningsbrief verzonden. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
“U hebt uitstel gekregen tot 1 november 2017. Op 1 februari 2018 stuurde ik u een herinnering voor uw aangifte vennootschapsbelasting over het boekjaar 1 januari 2016 – 31 december 2016. Ik heb uw aangifte nog niet ontvangen. Uw aangifte moet uiterlijk 23 maart 2018 bij ons binnen zijn.”
Met dagtekening 9 juni 2018 is aan belanghebbende de definitieve (ambtshalve) aanslag Vpb voor 2016 opgelegd. Bij deze aanslag is de verzuimboete opgelegd.
Op 8 juli 2018 heeft belanghebbende een bezwaarschrift tegen de aanslag en de verzuimboete ingediend. Hierin staat onder meer:
“En de boete moet worden verminderd tot op 226 euro omdat de aangifte deze week wordt ingediend.”
Op 10 september 2018 heeft belanghebbende de aangifte Vpb 2016 ingediend.
Tot de ter zitting door belanghebbende overgelegde nadere stukken (zie 1.7.) behoort een brief van de Belastingdienst Heerlen, Centrale administratie processen, met dagtekening 12 december 2019. In deze brief staat onder meer het volgende:
“Betreft
Uitstel aangifte vennootschapsbelasting 2018
(…)
Op 19 november 2019 hebt u uitstel aangevraagd voor het doen van uw aangifte vennootschapsbelasting 2018.
Ik verleen u geen uitstel omdat uw motivering geen reden is voor het verlenen van (verlengd) uitstel.”
Tot de ter zitting door belanghebbende overgelegde nadere stukken (zie 1.7.) behoort een brief van belanghebbende die is gericht aan de Belastingdienst Heerlen, met dagtekening 25 december 2019. In deze brief staat onder meer:
“1. Bij deze maak in namens de in hoofde genoemde cliente uitdrukkelijk bezwaar tegen het blokkeren van het recht op uitstel voor het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2018 tot en met 1 februari 2020.”
De Belastingdienst heeft hierop niet gereageerd.
In het proces-verbaal van de zitting van het Hof is onder meer het volgende opgenomen:
“De gemachtigde: Aanvullend op de door de voorzitter genoemde stukken, heb ik ook nog een stuk gefaxt op 19 januari 2021 (Hof: zie onder 1.7.), waarmee ik laat zien dat dat de Belastingdienst heeft geweigerd uitstel te verlenen. Ik hoor het Hof zeggen dat dat stuk niet is ontvangen. Ik kan het stuk alsnog overleggen of mondeling toelichten.
Het gaat mij er met dit stuk om dat het kennelijk geen probleem is dat de Belastingdienst vier weken nodig heeft om na te kijken of er inderdaad uitstel gevraagd is. Het verzoek om uitstel is afgewezen. Daar heb ik bezwaar tegen gemaakt. Op dat bezwaar heb ik niets gehoord. Desgevraagd verklaar ik dat dit stuk het jaar 2016 betreft.
Daarnaast doe ik een bewijsaanbod. Ik heb een brief van de Belastingdienst met de mededeling van de Belastingdienst dat het verlenen van uitstel voor belanghebbende definitief is geblokkeerd. Desgevraagd verklaar ik deze brief niet mee te hebben genomen. Op de vraag waarom niet, antwoord ik dat het in deze coronatijd tot het laatste moment onzeker is of de zitting doorgaat. Ik kan de brief binnen twee weken in het geding brengen.
Ik verklaar desgevraagd dat de brief dateert van 2017. Als de inspecteur het bestaan van deze brief bevestigt, dan is mijn bewijsaanbod overbodig. (…)
De gemachtigde: Op de vraag van de voorzitter naar de relevantie van de, in 2017, ontvangen brief over de algemene uitstelblokkade, antwoord ik dat daarmee aangetoond kan worden dat aan belanghebbende geen uitstel wordt verleend. Ik heb ook een brief van 12 december 2019 (Hof: zie onder 2.7.) waarin uitstel wordt geweigerd. Die brief is een aanwijzing voor het bestaan van de brief uit 2017 met de mededeling dat aan belanghebbende geen verder uitstel wordt verleend.
De voorzitter wijst mij op het onder 3 van de rechtbankuitspraak opgenomen feit dat aan belanghebbende een aanmaning is verzonden waarin hij in de gelegenheid is gesteld de aangifte uiterlijk 23 maart 2018 in te dienen.
Het gaat mij om twee punten. Allereerst dat het verzoek om uitstel afgewezen wordt en dat er vervolgens op het bezwaar daartegen geen reactie komt. Ten tweede om de blokkering van uitstel voor belanghebbende in het algemeen.
De voorzitter deelt de gemachtigde mede dat het Hof vooralsnog geen aanleiding ziet om op het bewijsaanbod in te gaan. Indien het Hof na de zitting toch aanleiding ziet om op het bewijsaanbod in te gaan zal het onderzoek heropend worden.
De voorzitter deelt vervolgens mede dat de gemachtigde het op 19 januari 2021 gefaxte stuk aan het Hof mag overleggen. Nadat daarvan een kopie aan de inspecteur is verstrekt, heeft de voorzitter het onderzoek geschorst teneinde het Hof en de inspecteur in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de inhoud van het stuk. Het onderzoek is na enige tijd weer hervat.
De inspecteur: Ik heb het stuk bekeken. Het gaat om uitstel met betrekking tot het jaar 2018. Er is uitstel verleend tot november en daaruit leid ik af dat de vermeende algemene uitstelblokkade niet bestond. Het stuk heeft geen relevantie voor deze casus. Het betreft een ander jaar en de correspondentie dateert van na de rechtbankuitspraak.”
3 Geschil in hoger beroep
Primair ligt voor de vraag of de verzuimboete moet worden vernietigd vanwege afwezigheid van alle schuld (avas), subsidiair of de verzuimboete moet worden gematigd tot op € 227. Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigd, de inspecteur ontkennend.