Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2456, 20/00191

Gerechtshof Amsterdam, 03-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2456, 20/00191

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 augustus 2021
Datum publicatie
18 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2456
Zaaknummer
20/00191

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. De heffingsambtenaar heeft - ondanks het overleggen van een parkeerkaartje en een consistente verklaring door belanghebbende - voldaan aan bewijslast dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan.

Uitspraak

kenmerk 20/00191

3 augustus 2021

uitspraak van de dertiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats], de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak van 14 februari 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/2166 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X] , wonende te [Z], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Op 21 februari 2019 heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag

parkeerbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) aan belanghebbende opgelegd ten bedrage van € 64,20. De nageheven parkeerbelasting bedraagt € 1,50 en de kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag bedragen € 62,70.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar

van 9 april 2019 ongegrond verklaard.

1.3.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 14 februari 2020 als volgt op het daartegen

ingestelde beroep beslist (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

vernietigt de naheffingsaanslag en

-

draagt verweerder op het door eiseres betaalde van € 47 aan haar te vergoeden.”

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door de heffingsambtenaar ingestelde hoger

beroep is bij het Hof ingekomen op 19 maart 2020 en is aangevuld bij brief van 9 april 2020. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“Op (donderdag) 21 februari 2019 om 13.22 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiseres (Fiat, kleur: [kleur], kenteken [kenteken]; hierna: de auto) stond geparkeerd aan de [A-straat] te [plaats]. Ter plaatse was op genoemde datum en genoemd tijdstip parkeerbelasting verschuldigd. De parkeercontroleur heeft op bovengenoemde datum en bovengenoemd tijdstip geconstateerd dat in de auto geen geldig parkeerkaartje aanwezig was. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

2.2.

Het Hof voegt het volgende feit aan toe: op de uitgereikte naheffingsaanslag staat als omschrijving vermeld: “Parkeren bij een parkeerautomaat zonder aanbrengen kaart op de voorgeschreven wijze”.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing