Gerechtshof Amsterdam, 24-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2684, 20/00332, 20/00333 en 20/00334
Gerechtshof Amsterdam, 24-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2684, 20/00332, 20/00333 en 20/00334
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 24 augustus 2021
- Datum publicatie
- 15 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:2684
- Zaaknummer
- 20/00332, 20/00333 en 20/00334
Inhoudsindicatie
WOZ-waarde onroerende zaak; grondwaarde; opstalwaarde; waterverdedigingswerken; heffingsambtenaar heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast.
Uitspraak
Kenmerken 20/00332 tot en met 20/00334
24 augustus 2021
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AMS 18/4512, AMS 18/2032 en AMS 18/2033 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Kenmerk 20/00332 (AMS 18/4512 – 2013 en 2015)
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 31 januari 2015 op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [object] te [Z] (hierna: het object) voor het jaar 2015 vastgesteld op € 1.285.000 (hierna: de WOZ-waarde). In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2015 bekendgemaakt.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 15 oktober 2015, de WOZ-waarde gehandhaafd. Bij uitspraak van 15 november 2016 heeft de rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Bij uitspraak van 22 maart 2018 heeft het Hof de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar vernietigd en de zaak teruggewezen naar de heffingsambtenaar.
Bij uitspraak, gedagtekend 31 mei 2018, heeft de heffingsambtenaar het bezwaar (opnieuw) ongegrond verklaard. In deze uitspraak heeft de heffingsambtenaar ambtshalve de voor het jaar 2013 vastgestelde WOZ-waarde getoetst en geoordeeld dat deze niet te hoog is vastgesteld.
Kenmerk 20/00333 (AMS 18/2032 - 2016)
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 31 mei 2017 de waarde van het object voor het jaar 2016 vastgesteld op € 1.443.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2016 bekendgemaakt.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 5 februari 2018 de vastgestelde waarde verlaagd naar € 1.365.000 en de aanslag onroerendezaak-belastingen 2016 dienovereenkomstig verminderd.
Kenmerk 20/00334 (AMS 18/2033- 2017)
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 31 mei 2017 de waarde van het object voor het jaar 2017 vastgesteld op € 1.429.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2017 bekendgemaakt.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 5 februari 2018 de vastgestelde waarde verlaagd naar € 1.350.000 en de aanslag onroerendezaak-belastingen 2017 dienovereenkomstig verminderd.
Kenmerk 20/00332, 20/00333 en 20/00334
De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 april 2020 de beroepen van belanghebbende betreffende de jaren 2015, 2016 en 2017 ongegrond verklaard en het beroep betreffende het jaar 2013 (inzake de ambtshalve beslissing, zie 1.3) niet-ontvankelijk verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 19 mei 2020. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Op 28 juli 2021 zijn nader stukken ontvangen van belanghebbende. Een afschrift van deze stukken is verstrekt aan de heffingsambtenaar
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’):
“1.1. Eiseres is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een perceel met een oppervlakte van 2.046 m2, waarvan 221 m2 water is. Van de 1.825 m2 grond behoort 60 m2 tot de kernzone van een waterverdedigingswerk. Op het perceel staat [object] , dat in 2012 geheel is gerenoveerd. Na renovatie heeft het [object] een inhoud van 1.174 m3. Het [object] wordt gehuurd en geëxploiteerd door [huurder] .
(…)
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak voor de jaren 2015 tot en met 2017 vastgesteld aan de hand van de gecorrigeerde vervangingswaarde. De gecorrigeerde vervangingswaarde bestaat uit de som van de waarde van de grond en de kosten die nodig zouden zijn om de opstal opnieuw te realiseren.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
De door de rechtbank als ‘renovatie’ aangeduide werkzaamheden in 2012 omvatten de sloop van vrijwel het gehele oorspronkelijke [object] , behoudens de kelder, de fundering, de voorgevel en één zijgevel. Het [object] is vervolgens op de oorspronkelijke fundering opnieuw opgebouwd.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde van het object voor de jaren 2015, 2016 en 2017 niet te hoog is vastgesteld.
Tevens is in geschil of het beroep van belanghebbende dat is gericht tegen de ambtshalve beslissing inzake de WOZ-waarde voor het jaar 2013 terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de rechtbank.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.