Gerechtshof Amsterdam, 09-02-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:272, 19/00728
Gerechtshof Amsterdam, 09-02-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:272, 19/00728
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 februari 2021
- Datum publicatie
- 19 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:272
- Zaaknummer
- 19/00728
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is werkzaam als acteur. Kwalificeren inkomsten als winst uit onderneming op grond van het gelijkheidsbeginsel?
Uitspraak
kenmerk 19/00728
9 februari 2021
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Y] , belanghebbende,
(gemachtigde: B. Schoenmaker)
tegen de uitspraak van 5 april 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/2982 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.803.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor genoemde aanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 juni 2018 de aanslag IB/PVV gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 april 2019 het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 mei 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van belanghebbende is op 27 oktober 2020 een nader stuk ingekomen dat in kopie aan de wederpartij is gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
‘1. Eiser is werkzaam als acteur. Hij werkte in 2014 op basis van arbeidsovereenkomsten tussen eiser en organisaties die zich bezighouden met theaterproducties.
2. De krachtens deze arbeidsovereenkomsten genoten inkomsten heeft eiser in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 opgenomen als winst uit onderneming.
3. Verweerder heeft de gemachtigde bij brief van 12 september 2017 onder meer het volgende geschreven:
“Uit de mij ter beschikking staande gegevens blijkt dat uw cliënt de volgende inkomsten heeft genoten:
Stichting [A] € 8.174 (arbeidsovereenkomst)
Stichting [B] € 5.048 (arbeidsovereenkomst)
Stichting [C] € 7.143 (arbeidsovereenkomst)
Stichting [D] € 3.302 (loontabel 220)
Stichting [D] € 1.126 (loontabel 220)
Stichting [D] [W] € 404 (loontabel 220)
[E] € 1.434 (arbeidsovereenkomst)
[F] . € 2.274 (arbeidsovereenkomst)
Tussen haakjes heb ik aangegeven hoe de inkomsten door de desbetreffende werkgever worden gedefinieerd.
U geeft in de aangifte aan dat al deze inkomsten onder de “winst uit onderneming” behoren te vallen.”
4. Bij het opleggen van de aanslag zijn alle inkomsten als loon uit dienstbetrekking in aanmerking genomen.
5. Bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 is de aangifte gevolgd.”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of het inkomen van belanghebbende zoals weergegeven onder punt 3 van de rechtbankuitspraak op grond van het gelijkheidsbeginsel moet worden gekwalificeerd als winst uit onderneming en uit dien hoofde recht bestaat op toepassing van de ondernemersaftrek.
Niet in geschil is dat het inkomen verkregen door belanghebbende uit de door hem gesloten overeenkomsten met de punt 3 van de rechtbankuitspraak genoemde partijen op zichzelf bezien niet kwalificeert als winst uit onderneming.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.