Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-05-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2737, 19/01565

Gerechtshof Amsterdam, 27-05-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2737, 19/01565

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 mei 2021
Datum publicatie
22 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2737
Zaaknummer
19/01565

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; box 3, jaar 2017; geen sprake van een individuele en buitensporige last als bedoeld in artikel 1 EP

Uitspraak

kenmerk 19/01565

27 mei 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak van 10 september 2019 in de zaak met kenmerk HAA 19/886 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 18 mei 2018 voor het jaar 2017 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 205.385 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.654 (hierna: de aanslag).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 2 januari 2019 het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft in haar uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 14 oktober 2019 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’ – onder meer de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiser is ongehuwd en woont samen met [Z].

2. De bezittingen van eiser bestonden op 1 januari 2017 uitsluitend uit bank- en spaartegoeden. Op die tegoeden is in 2017 € 1.384,92 aan rente bijgeschreven.

3. Eiser heeft op 24 maart 2018 aangifte ib/pvv voor het jaar 2017 gedaan. Het inkomen van eiser over 2017 is als volgt samengesteld:

Inkomen in box 1

Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking € 205.178

Resultaat uit overige werkzaamheden € 207

Inkomen in box 1 € 205.385

Inkomen in box 3

Bank- en spaartegoeden in Nederland € 284.823

Heffingvrij vermogen € 25.000

Rendementsgrondslag € 259.823

Aandeel eiser € 259.823

€ 75.000 x 67% x 1,63% = € 819

€ 75.000 x 33% x 5,39% = € 1.334

€ 184.823 x 21% x 1,63% = € 632

€ 184.823 x 79% x 5,39% = € 7.869

Inkomen in box 3 € 10.654

Verzamelinkomen € 216.039

4. Aan eiser is voor het jaar 2017 een aanslag ib/pvv opgelegd conform de door hem ingediende aangifte. De inkomstenbelasting met betrekking tot het inkomen in box 3 bedraagt € 3.196.

5. Eiser heeft hiertegen op 9 juli 2018 bezwaar gemaakt. In dit bezwaarschrift heeft eiser aangegeven het niet eens te zijn met het feit dat bij de berekening van het rendement in box 3 de forfaitaire percentages worden gehanteerd en dat er naar zijn mening sprake is van een individuele buitensporige last.

6. Een deel van het bezwaar betreft de rechtsvraag of de vermogensrendementsheffing in 2017, uitgaande van de forfaitaire elementen van het stelsel, op regelniveau in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (artikel 1 van het EP), zonder dat de schending van de fair balance op het niveau van de individuele belastingplichtige wordt beoordeeld, of met het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM. Verweerder heeft bij brief van 6 oktober 2018 aan eiser meegedeeld dat zijn bezwaar zal worden gesplitst. Het deel met betrekking tot de voornoemde rechtsvragen wordt aangewezen als massaal bezwaar in de zin van artikel 25c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), overeenkomstig het Besluit aanwijzing bezwaarschriften tegen definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2017 als massaal bezwaar van de Staa[t]ssecretaris van Financiën van 7 juli 2018, nr. 2018-12775. Het andere deel wordt behandeld als individueel bezwaar. Bij de uitspraak op bezwaar is het individuele bezwaar afgewezen.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of zich ten aanzien van belanghebbende als gevolg van de vermogensrendementsheffing over 2017 een individuele en buitensporige last voordoet als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EP).

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing