Gerechtshof Amsterdam, 09-02-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:274, 19/00730
Gerechtshof Amsterdam, 09-02-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:274, 19/00730
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 februari 2021
- Datum publicatie
- 19 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:274
- Zaaknummer
- 19/00730
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is werkzaam als actrice. Kwalificeren inkomsten als winst uit onderneming op grond van het gelijkheidsbeginsel?
Uitspraak
kenmerk 19/00730
9 februari 2021
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Y] , belanghebbende,
(gemachtigde: B. Schoenmaker)
tegen de uitspraak van 2 april 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/1801 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.146.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor genoemde aanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 februari 2018 de aanslag IB/PVV gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 april 2019 het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 mei 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van belanghebbende is op 27 oktober 2020 een nader stuk ingekomen dat in kopie aan de wederpartij is gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“ 1. Eiseres is woonachtig in [Y] . Zij is in 2014 werkzaam geweest als actrice. Eiseres heeft in 2014 de volgende inkomsten genoten:
Wijze van verloning |
Loonheffing |
Loon |
|
De omroepvereniging [A] |
Artiest |
€ 270 |
€ 744 |
Stichting [B] |
Dienstbetrekking |
€ 2.023 |
€ 8.614 |
Stichting [C] |
Dienstbetrekking |
€ 1.045 |
€ 5.596 |
Stichting [D] |
Artiest |
€ 3.332 |
€ 9.192 |
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen |
€ 2 |
€ -4 |
|
TOTAAL |
€ 6.672 |
€ 24.142 |
2. Eiseres heeft met De omroepvereniging [A] een overeenkomst tot opdracht gesloten. Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:”
“Aard van de opdracht: Acteur in de serie “(…)”
Looptijd: van 01-07-14 tot en met 31-08-14
Omvang: minimaal 1 en maximaal 21 dagen, in overleg met eindredactie en/of productie
Honorarium: € 186,- Bruto per dag
(…)
Artikel 2 Looptijd en tussentijdse beëindiging
(…)
In aanvulling op artikel 15 Algemene Voorwaarden geldt dat de overeenkomst door een ieder der partijen tussentijds per brief kan worden beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden, zonder tot enige schadevergoeding gehouden te zijn.
Artikel 3 Uitvoering werkzaamheden
De ten behoeve van de [A] te verlenen diensten zullen uitsluitend worden uitgevoerd door opdrachtnemer, tenzij de [A] met (tijdelijke) vervanging vooraf schriftelijk heeft ingestemd.
De opdrachtnemer verleent de overeengekomen diensten op basis van zelfstandigheid in een volgorde en op een wijze die naar zijn/haar inzicht de meest wenselijke is.
(…)
Artikel 4 Aard van de overeenkomst en honorarium
Partijen zijn deze overeenkomst als zelfstandige partijen aangegaan en stellen uitdrukkelijk vast dat het karakter van de overeenkomst is, die van het verrichten van opdracht en niet van een arbeidsovereenkomst tussen de [A] en Opdrachtnemer.
Omdat Opdrachtnemer geen geldige VAR WUO/DGA kan overleggen zal de [A] , onverminderd het hiervoor onder artikel 1 bepaalde honorarium, de noodzakelijke inhoudingen verrichten.”
3. Eiseres heeft arbeidsovereenkomsten gesloten met Stichting [B] en Stichting [C] waarin telkens wordt gesproken over ‘werkgever’ en ‘werknemer’ en van ‘in dienst treden’. In de twee overeenkomsten (voor bepaalde tijd) met Stichting [C] is opgenomen dat eiseres recht heeft op vakantie- en verlofuren en dat de CAO Theater van toepassing is. Eveneens is opgenomen dat eiseres zal worden aangemeld bij het Pensioenfonds Zorg en Welzijn en is een bepaling opgenomen over het maandelijkse brutoloon. In de overeenkomst (voor bepaalde tijd) met Stichting [B] is opgenomen dat eiseres recht heeft op 8% vakantietoeslag en dat de CAO Nederlands Theater van toepassing is. Daarnaast is een bepaling opgenomen over het bruto maandsalaris.
4. Van de betalingen die eiseres heeft ontvangen van Stichting [D] heeft zij specificaties overgelegd. Tevens heeft eiseres een urenspecificatie ten behoeve van de ondernemersaftrek overgelegd.
5. Namens eiseres heeft haar gemachtigde op 28 augustus 2015 aangifte IB/PVV 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.678. Het bedrag is als volgt opgebouwd:
Winst voor ondernemersaftrek € 24.146
Af: Ondernemersaftrek € 9.403 -/-
€ 14.743
Af: MKB-winstvrijstelling € 2.065 -/-
€ 12.678
6. Met dagtekening 21 november 2016 heeft verweerder (de gemachtigde van) eiseres een brief gestuurd waarin hij heeft aangegeven af te zullen wijken van de ingediende aangifte. In de brief heeft verweerder aangegeven dat hij van mening is dat sprake is van loondienst en resultaat uit overige werkzaamheden in plaats van winst uit onderneming en dat eiseres derhalve niet in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek.
7. Met dagtekening 8 december 2016 zijn de onderhavige aanslagen opgelegd en is de beschikking belastingrente afgegeven.
8. Namens eiseres heeft haar gemachtigde hiertegen op 8 december 2016 bezwaar gemaakt.
9. Met dagtekening 12 februari 2018 heeft verweerder zijn voorgenomen beslissing op het bezwaarschrift aan eiseres gestuurd. Hieruit volgt dat verweerder voornemens is het bezwaar ongegrond te verklaren. Eiseres is in de gelegenheid hierop te reageren vóór 26 februari 2018. Van die gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
10. Met dagtekening 28 februari 2018 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of het inkomen van belanghebbende zoals weergegeven onder punt 1 van de rechtbankuitspraak (m.u.v. het inkomen van UWV) op grond van het gelijkheidsbeginsel moet worden gekwalificeerd als winst uit onderneming en uit dien hoofde recht bestaat op toepassing van de ondernemersaftrek.
Niet in geschil is dat het inkomen verkregen door belanghebbende uit de door haar gesloten overeenkomsten met de punt 1 van de rechtbankuitspraak genoemde partijen (m.u.v. het UWV) op zichzelf bezien niet kwalificeert als winst uit onderneming.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.