Gerechtshof Amsterdam, 21-09-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2742, 20/00026
Gerechtshof Amsterdam, 21-09-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2742, 20/00026
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 september 2021
- Datum publicatie
- 8 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:2742
- Zaaknummer
- 20/00026
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond; belanghebbende heeft recht op PKV in de bezwaarfase. Het incidenteel hoger beroep van de heffingsambtenaar is ongegrond; de door de rechtbank vastgestelde waarde wordt in stand gelaten.
Uitspraak
kenmerk 20/00026
21 september 2021
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , gevestigd te [Y] , belanghebbende,
(gemachtigde: A. Oosters),
en het incidenteel hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van 28 november 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/4426 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2018 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [xxx] te [Z] (hierna: het winkelpand) voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 485.000. Gelijktijdig zijn verenigd in hetzelfde geschrift de aanslagen gemeentelijke belastingen 2018 bekendgemaakt.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 4 september 2018 de vastgestelde waarde gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 28 november 2019 als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de waarde van het winkelpand per 1 januari 2017 tot € 432.000;
- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.024;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 338 vergoedt.”
Belanghebbende heeft op 13 januari 2020 tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De heffingsambtenaar heeft op 6 april 2020 tegen de uitspraak van de rechtbank incidenteel hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft daarop een schriftelijke zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak ter zake van het winkelpand de navolgende feiten vastgesteld:
“Feiten
1. Eiseres is eigenaar van het winkelpand.
2. Het winkelpand is gelegen aan de hoofdwinkelstraat van [Z] , een zogeheten A1-locatie. De straat is ingericht als voetgangerswinkelgebied.
3. Eiseres heeft op 23 november 2017 een huurovereenkomst gesloten met [de huurder] (hierna: de huurder) waarin het winkelpand met ingang van 16 oktober 2017 voor de duur van vijf jaar wordt verhuurd aan de huurder voor een huurprijs van € 40.000 per jaar.
4. Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 juli 2017 is [A] in staat van faillissement verklaard. Inmiddels is een doorstart gemaakt.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem voor het winkelpand op € 485.000 vastgestelde waarde een matrix overgelegd, met daarin opgenomen gegevens van een drietal objecten (hierna: de vergelijkingsobjecten). Hieronder een gedeelte van de matrix:
[afbeelding met persoonsgegevens]
3 Geschil in (incidenteel) hoger beroep
In het principaal hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht geen kostenvergoeding heeft toegekend voor de bezwaarfase.
In het incidenteel hoger beroep is in geschil of de WOZ-waarde van het winkelpand door de rechtbank op een te laag bedrag is vastgesteld. De heffingsambtenaar verdedigt de voor het winkelpand bij het primaire besluit op € 485.000 vastgestelde waarde.