Gerechtshof Amsterdam, 17-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2761, 20/00578
Gerechtshof Amsterdam, 17-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2761, 20/00578
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 augustus 2021
- Datum publicatie
- 6 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:2761
- Zaaknummer
- 20/00578
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. De door belanghebbende (als actrice) ontvangen inkomsten zijn niet te beschouwen als winst uit onderneming; het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet
Uitspraak
kenmerk 20/00578
17 augustus 2021
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z], belanghebbende,
(gemachtigde: B. Schoenmaker)
tegen de uitspraak van 2 september 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/2766 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 18 oktober 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna ook: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.620. Daarnaast heeft de inspecteur bij beschikking een bedrag van € 244 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 8 mei 2019 de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 2 september 2020 het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 8 oktober 2020 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 15 juni 2021 is een nader stuk van belanghebbende ingekomen bij het Hof. Dit is in afschrift aan de wederpartij gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiseres heeft in 2014 gewerkt als actrice. Hiervoor heeft zij de volgende inkomsten genoten:
Inhoudingsplichtige |
Arbeidsovereenkomst? |
Loon |
Loonheffing |
[A] |
Ja |
€ 6.066 |
€ 1.298 |
[B] |
Ja |
€ 1.357 |
€ 423 |
[C] |
Ja |
€ 831 |
€ 302 |
[D] |
Ja |
€ 464 |
€ 168 |
[E] |
Ja |
€ 4.902 |
€ 622 |
Totaal |
€ 13.620 |
€ 2.813 |
2. Eiseres heeft een aangifte ib/pvv 2014 ingediend waarin de volgende posten zijn opgenomen:
Belastbare winst uit onderneming |
€ 3.955 |
Loon uit tegenwoordige arbeid |
€ 4.902 |
Af: studiekosten en andere scholingsuitgaven |
€ -2.332 |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 6.525 |
3. Naar aanleiding van deze aangifte hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd.
4. In de aanslag heeft verweerder alle inkomsten van eiseres als loon uit dienstbetrekking gekwalificeerd.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt waarna partijen weer met elkaar hebben gecorrespondeerd.
6. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep alleen in geschil of de inkomsten van belanghebbende in verband met haar activiteiten als actrice met een beroep op het gelijkheidsbeginsel zijn te beschouwen als winst uit onderneming en uit dien hoofde recht bestaat op ondernemersaftrek (standpunt belanghebbende), of niet (standpunt inspecteur).