Gerechtshof Amsterdam, 14-09-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2795, BKDH-21/00579 t/m BKDH-21/00581
Gerechtshof Amsterdam, 14-09-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2795, BKDH-21/00579 t/m BKDH-21/00581
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 september 2021
- Datum publicatie
- 11 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:2795
- Zaaknummer
- BKDH-21/00579 t/m BKDH-21/00581
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Persoonsgebonden aftrek. Specifieke zorgkosten. Nu de navorderingsaanslagen in de hogerberoepsfase zijn verminderd tot nihil, is in hoger beroep nog slechts de proceskostenvergoeding in geschil, met name de van toepassing zijnde wegingsfactor (volgens belanghebbende 1,5). Het Hof bepaalt de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak op 1 en berekent de totale proceskostenvergoeding opnieuw.
Uitspraak
Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BKDH-21/00579 tot en met BKDH-21/00581
in het geding tussen:
(gemachtigde: J.A. Klaver)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank NoordHolland (de Rechtbank) van 28 januari 2020, nummers HAA 19/1023, HAA 19/1024 en HAA 19/1025.
Procesverloop
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.556 (de navorderingsaanslag 2012). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 48 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2012).
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.879 (de navorderingsaanslag 2013). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 43 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2013).
Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.445 (de navorderingsaanslag 2014). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 39 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2014).
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de bovengenoemde navorderingsaanslagen en beschikkingen afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 47 geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot betaling van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 525 en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan haar te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft de Inspecteur per e-mail nadere stukken ingediend, ingekomen bij het Hof op 19 augustus 2021.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken belastingen van het gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2021, 30632) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 24 augustus 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1960 en heeft in de jaren 2012, 2013 en 2014 geen fiscaal partner.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2012 tot en met 2014 aangiften IB/PVV gedaan naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning:
2012 € 15.673
2013 € 14.976
2014 € 14.311
In de aangiften heeft belanghebbende bedragen aan specifieke zorgkosten in mindering gebracht van respectievelijk € 883 (2012), € 903 (2013) en € 1.134 (2014).
De Inspecteur heeft de definitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2014 opgelegd conform de ingediende aangiften.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 14 maart 2017 een drietal vragenbrieven verzonden ter nadere beoordeling van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2012, 2013 en 2014. Belanghebbende heeft niet gereageerd op deze vragenbrieven.
Bij het opleggen van de navorderingsaanslagen 2012 tot en met 2014 zijn de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten geheel gecorrigeerd. De volgende bedragen aan IB/PVV zijn nagevorderd:
2012 € 289
2013 € 319
2014 € 412
Nadat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan en belanghebbende daartegen hoger beroep heeft aangetekend, zijn de navorderingsaanslagen 2012, 2013 en 2014 en de beschikkingen belastingrente 2012, 2013 en 2014 bij beschikkingen met dagtekening 17 juni 2020 verminderd. De belastbare inkomens uit werk en woning zijn daarbij als volgt vastgesteld:
2012 € 16.255
2013 € 15.427
2014 € 14.985
In de verminderde navorderingsaanslagen heeft de Inspecteur specifieke zorgkosten van respectievelijk € 301 (2012), € 452 (2013) en € 460 (2014) in aftrek toegestaan.
De navorderingsaanslagen 2012, 2013 en 2014 en de beschikkingen belastingrente 2012, 2013 en 2014 zijn met dagtekening 21 juli 2020 verder verminderd tot nihil. De belastbare inkomens uit werk en woning zijn daarbij vastgesteld conform de definitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2014.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“Proceskosten
33. Aangezien aan eiseres een immateriële schadevergoeding wordt toegekend vanwege overschrijding van de redelijke termijn is er aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een factor 0,5 voor het gewicht van de zaak nu de proceskostenveroordeling enkel wordt toegekend omdat aan eiseres immateriële schadevergoeding wordt toegekend, zie Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660).”