Gerechtshof Amsterdam, 30-09-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2815, 20/00670
Gerechtshof Amsterdam, 30-09-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2815, 20/00670
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 30 september 2021
- Datum publicatie
- 19 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:2815
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2020:7581, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/00670
Inhoudsindicatie
In geschil is of de inspecteur op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden veroordeeld in de (integrale) kosten van belanghebbendes procedure bij de rechtbank.
Het Hof stelt vast dat in het beroepschrift van belanghebbende van 16 januari 2020 uitsluitend een grief is opgenomen die luidt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Die omstandigheid in aanmerking nemend, alsmede het ontbreken van elk aanknopingspunt dat de inspecteur heeft willen tegemoetkomen aan de hiervoor bedoelde grief, kan ook naar het oordeel van het Hof de ambtshalve vermindering tot nihil niet worden beschouwd als een tegemoetkomen in de beroepsprocedure.
Uitspraak
kenmerk 20/00670
30 september 2021
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. drs. T.C. van Wagensveld
tegen de uitspraak van 5 oktober 2020 in de zaak met kenmerk HAA 20/1232 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 3 juli 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2017 een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 10 december 2019 het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tevens opgevat als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag, de boete en de rente tot nihil en vervolgens hierop beslist (zie hierna 2.1.).
Belanghebbende is in beroep gegaan tegen de voormelde uitspraak op bezwaar. Bij brief van 15 mei 2020 heeft belanghebbende het beroep ingetrokken. Belanghebbende heeft de rechtbank daarbij verzocht om de inspecteur bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 oktober 2020 het verzoek van belanghebbende afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof (per fax) op 15 november 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende en de inspecteur hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van een onderzoek ter zitting. Hierop heeft het Hof besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten, het onderzoek te sluiten en schriftelijk uitspraak te doen.
2 Feiten
Bij besluit van 10 december 2019 heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag, de boete en de rente tot nihil gedeeltelijk toegewezen (zie 1.2.).
Daarop heeft de inspecteur met dagtekening 8 januari 2020 aan belanghebbende een vermindering van de aanslag, de boete en rente opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur met dagtekening 30 april 2020 de aanslag, rente en boete alsnog conform belanghebbendes verzoek ambtshalve verminderd tot nihil.
In het beroepschrift van 16 januari 2020, opgesteld door de toenmalig gemachtigde van belanghebbende, is onder meer het volgende vermeld:
“Namens onze cliënt (…) stellen wij beroep in tegen de niet-ontvankelijkheidsverklaring van ons bezwaarschrift van 30 september 2019.
(…)
Geschillen:
Partijen verschillen van mening over de ontvankelijkheid van het bezwaar d.d. 30 september 2019.
Standpuntbepaling in het geschil:
Belanghebbende stelt zich op het standpunt doordat aanslagen, herinneringen en alle verdere correspondentie door de belastingdienst naar het verkeerde adres zijn gestuurd, hem de kans is ontnomen om binnen de gestelde termijn conform art. 6:7 AWB in bezwaar te kunnen gaan. Tevens stelt belanghebbende zich op het standpunt dat, toen er geen enkele reactie kwam vanuit het adres [adres] te [plaats] , de belastingdienst op zijn minst onderzoek had kunnen doen naar het juiste woon- dan wel correspondentieadres van belanghebbende.
De belastingdienst stelt zich op het standpunt dat de tijd die tussen opleggen aanslag 03-07-2019 en de binnenkomst van het bezwaar per 30-09-2019 deze bezwaartermijn is overschreden en dat daardoor het bezwaar niet-ontvankelijk is. Tevens stelt de belastingdienst zich op het standpunt dat bij verhuizing een actieve handeling van belanghebbende nodig is.”
3 Geschil voor het Hof
In geschil is, evenals in beroep, of de inspecteur op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden veroordeeld in de (integrale) kosten van belanghebbendes procedure bij de rechtbank.