Gerechtshof Amsterdam, 30-09-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2816, 20/00177, 20/00178
Gerechtshof Amsterdam, 30-09-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2816, 20/00177, 20/00178
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 30 september 2021
- Datum publicatie
- 13 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:2816
- Zaaknummer
- 20/00177, 20/00178
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; leningen verstrekt binnen het kader van de normale bedrijfsuitoefening van de onderneming?
Uitspraak
kenmerken 20/00177 en 20/00178
30 september 2021
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. C.Ch. van der Kolk (TEKZ Belastingadviseurs te Alkmaar)
tegen de uitspraak van 4 februari 2020 in de zaken met kenmerken HAA 18/3085 en HAA 18/3086 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 29 juni 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.886. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 1.864 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft met dagtekening 20 januari 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 109.751 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.051. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 5.666 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraken op bezwaar van 8 juni 2018 de bezwaren ongegrond verklaard en vorenbedoelde belastingaanslagen en beschikkingen belasting- en heffingsrente gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 4 februari 2020 de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft op 10 maart 2020 tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat bij brief van 6 april 2020 gemotiveerd. De inspecteur heeft (voor elke zaak) een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021. Met instemming van partijen zijn ter zitting gelijktijdig behandeld het hoger beroep van belanghebbende betreffende de hiervoor vermelde aanslagen en beschikkingen over de jaren 2011 en 2014 (met als kenmerken 20/00177 en 20/00178), en het hoger beroep van [partner van belanghebbende] inzake aan haar opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringwet voor het jaar 2011 (met als kenmerk 20/00179). Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur zijn daarin aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Eiser en zijn echtgenote, mevrouw [partner van belanghebbende] (hierna: de echtgenote), zijn vennoten in de vennootschap onder firma [naam VoF] (hierna: de Vof). Het belang van eiser in de Vof bedraagt 65% en het belang van de echtgenote in de Vof bedraagt 35%.
2. De Vof hield zich bezig met grondverzet en (agrarische) loonwerkzaamheden. Vanaf omstreeks 2009/2010 bestaan de werkzaamheden van de Vof vooral uit de bestrijding van stof die ontstaat door het storten van losse steenkolen in het havengebied van [plaatsnaam] . De Vof gebruikte hiervoor tractors met een daaraan gekoppelde sproeiwagen.
3. In 2010 raakte eiser in gesprek met de heren [naam 1] en [naam 2] van [A] V.O.F. (hierna: [A] ). [A] had in het verleden een zakelijke relatie met de vader van eiser waarbij over en weer goederen en/of diensten werden geleverd. [A] was op zoek naar financiële middelen om haar activiteiten voort te zetten die vanwege de bankencrisis in 2008 zijn ingezakt danwel om haar activiteiten om te vormen naar andersoortige werkzaamheden. [A] zag nieuwe mogelijkheden op het gebied van LED-verlichting.
4. Tot de gedingstukken behoort een verslag van een tussen eiser, namens de Vof, en de heren [1 en 2] , namens [A] , op 27 april 2010 gehouden bespreking. In het verslag is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Om elkaar beter te leren kennen vertelt [eiser] over zijn bedrijf [de Vof], zijn activiteiten nu (stofbestrijding bij de kolenoverslag terminals in de haven van [plaatsnaam] ), en in het verleden en over zijn toekomstverwachtingen.
(…)
Gezien hun beider ervaring op het gebied van metaalbewerking (zij onderhouden hun trekkers en ander materiaal zelf) verwacht [eiser] dat hij bij [A] zeer nuttig kan zijn.
(…)
[naam 1] vertelt over de geschiedenis van [A] (…).
(…)
Tegenwoordig levert [A] aan vooraanstaande verlichtingsbedrijven, (…).
(…)
Als gevolg van de bankencrisis in 2008 is de bouwmarkt ingestort. [A] ondervindt daarvan de gevolgen en heeft, ondanks alle inspanningen, haar omzet zien halveren.
Echter de algemene verwachting is, dat de weg omhoog is ingezet en de groei zal doorzetten.
[A] zal echter niet enkel op eigen kracht de technische ontwikkelingen, met name van Led, en de daarmee samenhangende aanpassingen in de productie, kunnen financieren.
(…)
[Eiser] merkt op, dat hij over expertise beschikt om machines te moderniseren en te optimaliseren.
[Eiser] ziet goede mogelijkheden. Er zal een intentieverklaring tot samenwerking worden opgesteld. Experts zullen zich gaan buigen over de nadere uitwerking van de plannen, zodat, zodra [A] weer winstgevend is, de samenwerking geformaliseerd wordt en de lening(en) omgezet kunnen worden in bedrijfskapitaal. In ieder geval wordt afgesproken, dat zodra mogelijk, [eiser] zal meedelen in het resultaat.
Tenslotte spreken we af om elkaar te tutoyeren.”
5. Op 4 mei 2010 sluiten eiser, namens de Vof, en de heren [1 en 2] , namens [A] , een leningsovereenkomst. In de leningsovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“De ondergetekenden
1) [ [A] ]
Hierna te noemen de schuldenaar,
en
2) [de Vof]
Hierna te noemen de schuldeiser,
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
De schuldeiser heeft op 4 mei 2010 ter leen verstrekt aan de schuldenaar gelijk de schuldenaar ter leen heeft ontvangen van de schuldeiser de som van € 150.000,- (…).
Artikel 2
De schuldenaar is verplicht over de geleende hoofdsom casu quo over het telkens resterende gedeelte van de hoofdsom, een rente te betalen gerekend tegen 4% per jaar.
De rentetermijnen vervallen jaarlijks per 31 december, zulks voor de eerste keer op 31 december 2010. Voor 2011 worden nieuwe rentetermijnen vastgesteld.
Artikel 3
De schuldenaar is verplicht jaarlijks vanaf 2013 tegelijk met de rentebetaling op de hoofdsom een bedrag van € 50.000,- af te lossen. Deze aflossing vindt voor het eerst plaats op 31 december 2013.
De schuldenaar is te allen tijde bevoegd vervroegd af te lossen, mits deze extra aflossingen geschieden in ronde bedragen van € 25.000,- of veelvouden daarvan, zulks bij voorkeur op de rentevervaldag.
Artikel 4
Als de schuldenaar stipt aan zijn verplichtingen tot betaling van rente van aflossing op de verschijndag voldoet, zal de (restant)hoofdsom in haar geheel niet opeisbaar zijn.
Als de schuldenaar de rente en/of aflossing niet betaalt op tijd en wijze als in deze akte vermeld staat of ingeval de schuldenaar failliet wordt verklaard, surseance van betaling aanvraagt, boedelafstand doet, onder curatele of onder bewind wordt gesteld of zijn roerende of onroerende zaken in beslag worden genomen, is de schuldeiser gerechtigd de hoofdsom casu quo de restant hoofdsom met rente op te eisen bij een eenvoudig bevel tot betaling zonder ingebrekestelling of andere formaliteit.”
6. Op 4 mei 2010 heeft de Vof een bedrag van € 150.000 overgemaakt naar [A] .
7. Tot de gedingstukken behoort een fax van 5 oktober 2010, met een handgeschreven tekst. De tekst van de fax vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“V.O.F. [A]
(…)
Toestand niet best
[de Vof] zit erin voor 150.000 Euro
Plan van aanpak:
[de Vof] stort nog voor 10-10-2010 100.000 Euro
Stort eerste week 2011 50.000 Euro
Stort 1 april 2011 50.000 Euro
Bedrijf is voor 51% van [de Vof]
Bedrijf is voor 49% van [ [A] ]
Per 14 dagen vergaderen op kantoor
Rentevergoeding 5% ook die van eerste lening
Betaling per kwartaal eerste op 30-12-2010
Bedrijf weer op de rit zetten
(…)
Ik leg dit voor aan de boekhouder
Vriendelijke groet [xxx] ”
8. Op 10 oktober 2010 en op 11 oktober 2010 heeft de Vof in totaal € 100.000 (twee keer € 50.000) overgemaakt naar [A] .
9. Op 11 oktober 2010 is een nieuwe leningsovereenkomst gesloten tussen de Vof en [A] . In de leningsovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“De ondergetekenden
1) [ [A] ]
Hierna te noemen de schuldenaar,
en
2) [de Vof]
Hierna te noemen de schuldeiser,
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
De schuldeiser heeft op 4 mei 2010 ter leen verstrekt aan de schuldenaar gelijk de schuldenaar ter leen heeft ontvangen van de schuldeiser de som van € 150.000,- (…).
De schuldeiser heeft op 11 oktober 2010 ter leen verstrekt aan de schuldenaar gelijk de schuldenaar ter leen heeft ontvangen van de schuldeiser de som van € 100.000,- (…). In totaal is dus € 250.000,- (…) geleend.
Artikel 2
De schuldenaar is verplicht over de geleende hoofdsom casu quo over het telkens resterende gedeelte van de hoofdsom, een rente te betalen gerekend tegen 5% per jaar vanaf 11 oktober 2010. De rentetermijnen vervallen per kwartaal, zulks voor de eerste keer op 31 december 2010.
Artikel 3
De schuldenaar is verplicht jaarlijks vanaf 2013 tegelijk met de rentebetaling op de hoofdsom een bedrag van € 50.000,- af te lossen. Deze aflossing vindt voor het eerst plaats op 31 december 2013.
De schuldenaar is te allen tijde bevoegd vervroegd af te lossen, mits deze extra aflossingen geschieden in ronde bedragen van € 25.000,- of veelvouden daarvan, zulks bij voorkeur op de rentevervaldag.
Artikel 4
Als de schuldenaar stipt aan zijn verplichtingen tot betaling van rente van aflossing op de verschijndag voldoet, zal de (restant)hoofdsom in haar geheel niet opeisbaar zijn.
Als de schuldenaar de rente en/of aflossing niet betaalt op tijd en wijze als in deze akte vermeld staat of ingeval de schuldenaar failliet wordt verklaard, surseance van betaling aanvraagt, boedelafstand doet, onder curatele of onder bewind wordt gesteld of zijn roerende of onroerende zaken in beslag worden genomen, is de schuldeiser gerechtigd de hoofdsom casu quo de restant hoofdsom met rente op te eisen bij een eenvoudig bevel tot betaling zonder ingebrekestelling of andere formaliteit.”
10. Eiser en de heren [1 en 2] hebben op 14 oktober 2010 een intentieverklaring getekend, waarin, voor zover van belang, is opgenomen:
“[Eiser] stelt aan [ [A] ] een bedrag ter beschikking van Euro. 350.000, zegge driehonderdvijftigduizend euro. (rest nog ter beschikking te stellen Euro 50.000 in de eerste week januari – en Euro 50.000 in de 1e week van april 2011)
[Eiser] ontvangt hierover een rentevergoeding van 5% jaars, per kwartaal uit te betalen, voor het eerst op 31 december 2010.
[Eiser] zal tevens meedelen in het netto resultaat.
De juridische vorm en nadere details van deze samenwerking zullen nog nader uitgewerkt worden.
[ [A] ] verplicht zich maandelijks verslag te doen aan [eiser] over de gang van zaken.
[Eiser] of zijn gemachtigde heeft ten alle tijden inzicht in de financiële administratie van [ [A] ].”
11. Bij vonnis van 9 juli 2013 van de onderhavige rechtbank is [A] in staat van faillissement verklaard. Advocaat mr. [curator] is aangesteld tot curator.
12. Eiser heeft op 8 augustus 2013 per aangetekende brief de heer [curator] op de hoogte gesteld van de verstrekte lening aan [A] van in totaal € 250.000. Het totaalbedrag van de vordering op [A] heeft eiser vastgesteld op € 253.750 (€ 250.000 plus € 3.750 rente (6% 2e kwartaal 2013)).
13. Per e-mail van 22 november 2016 heeft de curator (de boekhouder van) de Vof laten weten dat het faillissement van [A] op 20 oktober 2015 is opgeheven wegens gebrek aan baten en dat geen uitkering aan concurrente crediteuren mogelijk was.
14. Het eigen vermogen, het saldo van de schulden en het resultaat van [A] over de jaren 2008 tot en met 2011 zijn als volgt:
Jaar |
Eigen vermogen |
Schulden (vanaf 2010 incl. lening van de Vof) |
Resultaat |
2008 |
€ -250.175 |
€ 871.171 |
€ 198.730 |
2009 |
€ -455.193 |
€ 1.008.372 |
€ - 50.844 |
2010 |
€ -806.488 |
€ 1.210.645 |
€ -236.990 |
2011 |
€ -833.207 |
€ 1.271.557 |
€ 41.019 |
[A] heeft de leningen van de Vof op de balans staan als vreemd vermogen.
HAA 18/3085 (aanslag IB/PVV 2014)
15. Eiser heeft op 19 juni 2015 voor het jaar 2014 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.961.
16. Naar aanleiding van de gevoerde correspondentie die is gevolgd op het door verweerder gestuurde verzoek om informatie (zie hierna onder 19 en 20), heeft verweerder per brief van 9 juni 2017 aangekondigd af te zullen wijken van de aangifte. In de brief is vermeld dat verweerder het in de aangifte aangegeven bedrag van € -75.000 als buitengewoon resultaat ten aanzien van de afwaardering van een lening aan [A] zal corrigeren. Het totaalbedrag van de afwijking bedraagt € 41.925 en is als volgt opgebouwd:
Winst uit onderneming: afwaardering geldlening € +48.750 (zijnde 65% van € 75.000)
Winst uit onderneming: MKB-winstvrijstelling € -6.825 +
€ +41.925
17. Met dagtekening 29 juni 2017 is de aanslag IB/PVV 2014 opgelegd.
HAA 18/3086 (navorderingsaanslag IB/PVV 2011)
18. Eiser heeft op 31 juli 2012 voor het jaar 2011 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.943 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 3.051. Conform de ingediende aangifte is met dagtekening 5 juli 2013 een aanslag IB/PVV 2011 opgelegd aan eiser.
19. Tijdens de aanslagregeling over het jaar 2014 heeft verweerder eiser een verzoek om informatie gestuurd met betrekking tot het voor dat jaar aangegeven inkomen uit werk en woning. Verweerder heeft vragen gesteld over het in de aangifte aangegeven buitengewoon resultaat van
€ -75.000 en de aangegeven liquide middelen ten bedrage van € 149.060.
20. In verband met de naar aanleiding daarvan gevoerde correspondentie heeft verweerder met dagtekening 19 december 2017 aan eiser aangekondigd dat hij zich ter behoud van rechten genoodzaakt acht de onderhavige navorderingsaanslag op te leggen. De brief vermeldt dat de navorderingsaanslag het gevolg is van de lopende discussie over de etikettering van de verstrekte leningen aan [A] en ziet op de correctie van de in 2011 genomen afwaardering van de vordering op [A] in het resultaat van de Vof.
21. Met dagtekening 20 januari 2018 is de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 opgelegd.
22. Eiser heeft zowel tegen de aanslag als tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt en verzocht deze gelijktijdig te behandelen.
23. Op 26 maart 2018 heeft in beide zaken een hoorgesprek plaatsgevonden.
24. Met dagtekening 8 juni 2018 heeft verweerder uitspraken op bezwaar gedaan waarbij de bezwaren van eiser ongegrond zijn verklaard.”
Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan het volgende toe.
In het Handelsregister is de volgende omschrijving opgenomen van de activiteiten van de Vof:
“Activiteiten SBI-code: 4312 – Grondverzet
SBI-code: 7731 – Verhuur en lease van landbouwmachines en - werktuigen
SBI-code: 4614 – Handelsbemiddeling in machines, technische
benodigdheden, schepen en vliegtuigen”
Bij brief van 18 mei 2018 heeft de gemachtigde aanvullende informatie aan de inspecteur verstrekt; het betreft onder meer een overzicht met een uitsplitsing van de omzet van de Vof over de jaren 2006 tot en met 2010. In dit overzicht is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Activiteiten VOF [naam VoF]
2006 2007 2008 2009 2010
€ € € € €
Stofbestrijding Havens ( ( ( 380.807 263.406
Loonwerk 224.519 467.980 563.846 131.532 86.529
Reparaties 12.138 11.588 8.792 463 -
Verhuur 5.142 - 1.563 1,560 -
Omzet 241.799 479.568 574.201 514.302 349.935
Via overzicht MVA
Verkoop 36.000 9.960 55.772 131.500 44.900
Marge 23.950 2.460 36.787 79.175 -”
In zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft de inspecteur een overzicht opgenomen met de verkorte balansen van de Vof over de periode 2006 tot en met 2010. Dit overzicht bevat de volgende gegevens (die zijn ontleend aan het aangiftesysteem van de Belastingdienst):
“Activa: 2006 2007 2008 2009 2010
Materiële vaste activa € 98.820 € 241.850 € 268.595 € 281.840 € 84.544
Voorraden € 8.909 € 7.689 € 5.522 € 6.216 € 3.994
Vorderingen (vanaf 2010 € 86.581 € 147.109 € 63.521 € 1.280 € 270.008
incl. vordering op [A] )
Liquide middelen € 46.387 € 55.088 € 282.148 € 175.393 € 61.496
To[t]aal: € 240.697 € 450.936 € 619.786 € 464.729 € 420.042
Passiva:
Eigen vermogen, incl. for € 232.075 € 345.063 € 567.457 € 371.175 € 419.017
Vreemd vermogen € 8.622 € 105.873 € 52.329 € 93.554 € 1.025
Totaal: € 240.697 € 450.936 € 619.786 € 464.729 € 420.042”
Tot de in eerste aanleg overgelegde gedingstukken behoort een schriftelijke verklaring met dagtekening 3 april 2018 van een van de vennoten van [A] , [naam 2] . In deze verklaring is onder andere het volgende opgenomen:
“Rond 1960 kreeg men [naam bedrijf] als klant. Dit betekende een enorme boost voor de onderneming en gedurende ruim 25 jaar produceerde- en ontwierp men verlichtingsarmaturen voor [naam bedrijf] . (…) De rabobank bleef [Hof: na een voor [A] financieel moeilijke periode] vertrouwen houden en maakte rond het jaar 2000 een grote investering mogelijk, een cnc pons-nibbelmachine. Deze gaf [A] grote mogelijkheden en ook [belanghebbende] liet vanaf deze tijd onderdelen voor zijn sproeimachines bij ons maken. Intussen verrichte hij nogaltijd af en toe lasklussen bij [A] . Over en weer ging het om een aantal duizenden euro’s per jaar, het ene jaar wat m[i]nder en het andere jaar wat meer.
[A] ontwikkelde zich gestaag door en met name 2007 en 2008 waren topjaren. Echter in augustus 2008 viel Lehmann Brothers (…) om, (…) de aanzet tot een enorme economische crisis. Ook de bouw werd zwaar getroffen en als er niet gebouwd wordt is er ook geen behoefte aan verlichtingsarmaturen. In 2009 was dat duidelijk zichtbaar, de omzet van [A] halveerde bijna.
(…) [Belanghebbende] had ideeen voor een efficientere watersproeiinstallatie voor toepassing op zijn watertankwagens en liet b[ij] [A] de technische tekeningen maken, alsmede de prototype’s van diverse onderdelen. Ik schat dat er in 2009 zo’n 150- en in 2010 zo’n 40 uur aan hem zijn doorbelast. Vervolgens heeft hij de prototype’s op zijn eigen wagens uitvoerig getest. Echter de markt was ook voor deze investeringen moeilijk maar het plan was dat [A] deze sproeiinstallatie in serie zou gaan produceren.
[Belanghebbende] heeft tevens in deze jaren de veiligheidsvoorzieningen aan bij [A] aanwezige mechanische machines, zoals exenterpersen, guillotineschaar en kantpers verbeterd. Ook hielp hij, en zijn schoonzoon een enkele keer mee in de productie, of traden op als chauffeur op de bestelbus.
[A] legde zichzelf toe op de implantatie van LEDverlichting. (…) [Belanghebbende] liet zelf ook LED inbouwen in zijn eigen loodsen en werd enthousiast over de mogelijkheden. Hij had, mede door de langdurige relatie, vertrouwen in beide broers en stelde voor nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken (…). [Belanghebbende] deed de eerste stap en stelde middelen ter beschikking.
Van het beginaf was voo[r] beide partijen duidelijk dat dit meer was dan een lening. Het uiteindelijke doel was om [A] t.z.t. om te zetten naar een B.V., met [belanghebbende] als mede-aandeelhouder. Voor [A] was dit extra aantrekkelijk, omdat [belanghebbende] andere commercieele contacten had dan [A] en de toegang tot andere markten (bijv. stallenbouw) zou kunnen vergemakkelijken.”
Tijdens de zitting bij de rechtbank is namens belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“Het klopt dat het primaire standpunt van [belanghebbende] is dat de lening is verstrekt in het kader van de normale bedrijfsuitoefening en dat [belanghebbende] geen beroep doet op de geldende uitzondering voor tijdelijk overtollige liquide middelen die wel op zodanige wijze word[en] belegd of uitgeleend dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat deze liquide middelen weer tijdig in de onderneming beschikbaar zullen zijn (…), ondanks dat [de inspecteur] hierop is ingegaan.”
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“Ik had de leeftijd van 16 of 17 jaar toen ik verhuisde naar [Z] . Daar ben ik in contact gekomen met de heren [1 en 2] . Zij hebben de elektrische installatie van de boerderij van mijn vader gedaan. Ik ken hen dus al lang. Ik heb een zwaar ongeval gehad (…). Ik moest in 1996 herkeurd worden. Daar werd gezegd: je kan werken maar wel onder begeleiding. Ik was het zat. Ik ben toen voor mijzelf begonnen en heb al het werk aangepakt dat ik kon krijgen. De werkzaamheden met de kraan zijn op enig moment stopgezet. In 2010 hield ik mij onder andere bezig met de bestrijding van stof in verband met de stort van steenkool in het havengebied van [plaatsnaam] ; ik sproeide water op de steenkolen. Maar in 2010 werd mij ineens de toegang tot het gebied geweigerd. Er was een nieuwe eigenaar, de [xxx] , die voor mijn sproeiwerkzaamheden minder wilde betalen. Dat was in april 2010. Ik verkeerde in een grote shock; ik was voor een moment helemaal de weg kwijt. Ik ben direct een rechtszaak begonnen. Die rechtszaak heb ik uiteindelijk gewonnen. Maar ik kon voor drie maanden het terrein niet op. Mijn materiaal stond daar nog. En vanaf april 2010 werd ik dus ook niet betaald voor sproeiwerkzaamheden; een groot deel van de omzet viel daardoor weg. Ik schat dat dit ongeveer € 10.000 per maand was. Toen is het idee ontstaan om samen met de heren [1 en 2] , die ik al 30 tot 40 jaar ken, een productielijn voor ledverlichting op te zetten en zijn de geldleningen verstrekt. Dat ging snel en onder hoge druk; ik zag mogelijkheden in ledverlichting.
Als ik er geen goed gevoel bij had gehad dan had ik er geen geld ingestopt. Ik kijkt voorruit en ik zag grote kansen. Led-verlichting was toen in opkomst en volgens mij de toekomst. Daarom maakte ik het geld over. Het moest gaan lopen. De rechter stelde mij daarna in het gelijk. De nieuwe eigenaar moest mij weer aannemen. Met de nieuwe directeur was het binnen een half uur beklonken; ik durf wel te zeggen dat ik in mijn vak de beste ben. Dit betekende dat ik in juli 2010 opeens weer het terrein op kon. Ik heb toen direct weer mensen aangenomen en ben weer vol doorgegaan met mijn sproeiwerkzaamheden (…).”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de vorderingen in verband met de geldverstrekkingen aan [A] tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende behoren, in welk geval belanghebbende de door hem op de vorderingen genomen afwaarderingen ten laste van zijn winst uit onderneming mag brengen.