Home

Gerechtshof Amsterdam, 05-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3035, 20/00585

Gerechtshof Amsterdam, 05-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3035, 20/00585

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
5 oktober 2021
Datum publicatie
20 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:3035
Formele relaties
Zaaknummer
20/00585

Inhoudsindicatie

Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat hij recht heeft op de iack.

Uitspraak

kenmerk 20/00585

5 oktober 2021

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: J.A. Klaver),

tegen de uitspraak van 2 september 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/3397 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende op 29 november 2017 voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.032. Daarnaast heeft de inspecteur een bedrag van € 111 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Het hiertegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar (gedagtekend 5 juni 2019) afgewezen en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 2 september 2020 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 oktober 2020, en nader aangevuld bij brief van 5 november 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2021. Ter zitting zijn verschenen namens de inspecteur [naam persoon] en [naam persoon] . Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 29 juni 2021, verzonden naar het adres van zijn gemachtigde ( [adres] te [K] ) is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 3 juli 2021 van het postkantoor afgehaald.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“Feiten

1. Eiser was tot 31 juli 2015 gehuwd. Hij woonde tot 12 januari 2015 samen met zijn ex-vrouw.

2. Eiser en zijn ex-vrouw hebben twee kinderen. Het jongste kind is geboren op 18 september 2012. Beide kinderen stonden in 2015 ingeschreven op het adres van de moeder.

3. Eiser en zijn ex-vrouw hebben een ouderschapsplan opgesteld. Op basis van het ouderschapsplan bevinden de kinderen zich in de even weken een gehele dag (vierentwintig uur) en in de oneven weken twee gehele dagen bij eiser.

4. Eiser heeft op 6 maart 2016 aangifte ib/pvv 2015 gedaan. Hierin heeft hij de inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: iack) geclaimd.

5. Verweerder heeft met dagtekening 29 november 2017 de onderhavige aanslag opgelegd waarin de iack niet in aanmerking is genomen.

6. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij brief van 4 april 2018. Het bezwaarschrift is op 6 april 2018 door verweerder ontvangen. In navolging van het bezwaarschrift hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd. Ook heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Het verslag van het hoorgesprek behoort tot de gedingstukken.

7. Verweerder heeft met dagtekening 5 juni 2019 uitspraak op bezwaar gedaan.”

2.2.

Het Hof zal ook van deze feiten uitgaan en vult deze als volgt aan.

2.3.

In het op 19 juni 2015 door belanghebbende en zijn ex-vrouw ondertekende ouderschapsplan is in artikel 3.1 opgenomen dat de ouders een zorg/contactregeling overeen zijn gekomen als opgenomen in bijlage 1. Voorts is opgenomen dat indien specifieke/zwaarwegende omstandigheden dit vragen de zorg/contactregeling in de toekomst aangepast kan worden.

In voornoemde bijlage 1 is omtrent de zorg/contactregeling voor zover van belang het volgende opgenomen:

“Waar verblijven de kinderen, tweewekelijks schema

Bij de moeder: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, zaterdag, zondag

Bij de vader: vrijdag

Bij de moeder: maandag t/m donderdag

Bij de vader: vrijdag t/m zondag

Wisselmomenten:

week 1: vrijdag 07:30 uur tot zaterdagochtend 12:00 zijn de kinderen bij de vader; dan brengt de vader de kinderen weer naar de moeder. Het andere weekend zijn de kinderen van vrijdag 07:30 uur tot zondagavond 18:30 uur bij de vader.

Wanneer de vader in de toekomst tenminste een dag per week minder gaat werken, zullen de kinderen één dag door de week meer bij de vader gaan wonen.”

2.4.

Tot de gedingstukken behoort een in de beroepsfase overgelegde verklaring van belanghebbende en zijn ex-vrouw, [Y] , van 22 juni 2020, welke, voor zover van belang, als volgt luidt;

“Hierbij verklaren wij, [X] ( [geboortedatum] ) en [Y] ( [geboortedatum] ) dat onze kinderen [A] ( [geboortedatum] ) en [B] ( [geboortedatum] ) in het jaar 2016 wekelijks drie dagen bij mij, [X] , verbleven en door mij werden verzorgd.

[X] [Y] ”

De verklaring is ondertekend door belanghebbende en zijn ex-vrouw.

2.5.

Tot de gedingstukken behoort een in hoger beroep overgelegde verklaring van belanghebbende en zijn ex-vrouw van 30 september 2020 welke, voor zover van belang, als volgt luidt;

“Hierbij verklaren wij, [X] ( [geboortedatum] ) en [Y] ( [geboortedatum] ) dat onze kinderen [A] ( [geboortedatum] ) en [B] ( [geboortedatum] ) in het jaar 2015 wekelijks drie dagen, (drie nachten) bij mij, [X] , verbleven en door mij werden verzorgd.

[X] [Y] ”

De verklaring is (alleen) ondertekend door belanghebbende.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende recht heeft op inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: iack).

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing