Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3227, 20/00528

Gerechtshof Amsterdam, 28-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3227, 20/00528

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 oktober 2021
Datum publicatie
22 november 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:3227
Formele relaties
Zaaknummer
20/00528

Inhoudsindicatie

Aanslag IB/PVV 2014. In geschil is onder meer of de activiteiten van belanghebbende met betrekking tot een stuk grond een bron van inkomen zijn, hetzij als ondernemingsactiviteit, hetzij als resultaat uit overige werkzaamheden. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

kenmerk 20/00528

28 oktober 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 11 augustus 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/4703 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 23 augustus 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.512.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 7 augustus 2019 het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende bij uitspraak van 11 augustus 2020 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 september 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Eiser heeft op 25 september 2008 het eigendom verkregen van een stuk grond aan [adres] . Eiser heeft voor de aankoop en bouw van het pand geldleningen afgesloten bij de Rabobank (€ 357.000 op eigen naam en € 50.000 op eigen naam handelend onder de naam [naam onderaannemersbedrijf] ; voorts is een rekening-courantkrediet verstrekt van € 30.000 op eigen naam handelend onder de naam [naam onderaannemersbedrijf] ). [onderaannemersbedrijf] is een onderaannemersbedrijf van eiser. Het pand zou bestaan uit een woning (2/3) met een kantoorruimte (1/3). De gemeente heeft op 22 februari 2008 een bouwvergunning verleend.

2. De aannemer die de ruwbouw van het pand zou uitvoeren is in 2009 failliet verklaard. Eiser heeft vervolgens besloten de ruwbouw zelf uit te voeren.

3. In 2009 is eiser mishandeld en in 2010 is eiser betrokken geweest bij twee ongevallen als gevolg waarvan hij nog steeds klachten ondervindt en had eiser een burn-out.

4. Vanaf april 2010 kon eiser, mede als gevolg van de economische crisis, niet meer voldoen aan de betalingsvoorwaarden van de Rabobank. Op 3 november 2010 zijn de kredieten door de Rabobank opgezegd.

5. Rond augustus/september 2010 was het eiser bekend geworden dat de gemeente het voornemen had om de omgevingsvergunning in te trekken omdat er een half jaar geen bouwwerkzaamheden waren verricht.

6. In 2014 is het pand geveild. De totale opbrengst is € 42.000. In de aangifte ib/pvv 2014 heeft eiser een bedrag van € 28.000 aangegeven als bruto resultaat uit overige werkzaamheden. Er is een bedrag van € 194.000 aan kosten opgevoerd. Het netto resultaat uit overige werkzaamheden is € 166.000 negatief. Voorts is bij winst uit onderneming een bedrag van € 4.799 (negatief) aan buitengewone resultaten vermeld.

7. Verweerder heeft naar aanleiding van de ingediende aangifte ib/pvv 2014 vragen gesteld aan eiser. Partijen hebben over en weer gecommuniceerd.

8. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag het buitengewone resultaat en het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden gecorrigeerd. Volgens verweerder is sprake van privévermogen.

9. In de aangifte ib/pvv 2008 en 2009 heeft eiser bij bezittingen en schulden (box 3) het eigendom van de grond en de daarmee samenhangende geldleningen vermeld.

10. In de aangifte ib/pvv 2010 heeft eiser (een gedeelte van) het pand aangegeven als eigen

woning (box 1) en de betaalde hypotheekrente in aftrek gebracht. Voorts is in box 3 een schuld van € 115.000 opgenomen.

11. In de aangifte ib/pvv 2011 en 2012 heeft eiser (een gedeelte van) het pand aangegeven als eigen woning (box 1) en de betaalde hypotheekrente in aftrek gebracht en een gedeelte van de schuld (€ 115.000) aangegeven bij resultaat uit overige werkzaamheden.

12. In de aangifte ib/pvv 2013 heeft eiser aangegeven een onderneming te drijven onder de naam [naam onderneming] . Op de balans staat als activa een bedrag van € 20.000 aan gebouwen en aan passiva een bedrag van € 115.000 als schulden aan kredietinstellingen. Er is een bedrag van € 95.000 als buitengewone last ten laste van de winst gebracht. Als toelichting staat vermeld: “waarde daling pand 95000”. De fiscale winst is € 95.000 negatief. Voorts heeft eiser (een gedeelte van) het pand aangegeven als eigen woning (box 1) en de betaalde hypotheekrente in aftrek gebracht.”

Het Hof zal van de door de rechtbank vastgestelde feiten uitgaan, behoudens hetgeen is vermeld in onderdeel 3. Belanghebbende heeft in hoger beroep verduidelijkt dat de klachten die hij op dit moment ondervindt niet voortkomen uit een ongeval in 2010, maar uit een ongeval in 2017. Het Hof voegt aan de door de rechtbank vastgestelde feiten het volgende toe.

2.2.

In een ‘Fiscaal rapport’ aangifte IB/PVV 2014 van (destijds) een gemachtigde van belanghebbende is onder meer het volgende vermeld:


“3.1.3 Inkomsten uit overig werk

Opbrengsten uit overig werk

Omschrijving Bedrag

Opbrengst project 28.000

28.000

Aftrekbare kosten voor overig werk

Omschrijving Bedrag

Kostenproject 194.000

-194.000

Saldo inkomsten overig werk -166.000

Onroerende zaken

Omschrijving 01-01-2014 31-12-2014

Project 194.000 0

194.000 0

Zakelijke schulden

Rabo 230.000 202.000

230.000 202.000

Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) -152.616

2.3.

Tot de gedingstukken behoort een brief van de inspecteur van 3 juli 2018 aan (destijds) een gemachtigde van belanghebbende over de aangifte IB/PVV 2014, waarin onder meer het volgende is vermeld:


“Betreft: Voornemen afwijking
(…)
Inkomsten uit overig werk
Uw cliënt heeft in de aangifte - € 166.000 aangegeven voor inkomsten uit overig werk.
In mijn brieven van 24 april 2018 en 23 mei 2018 heb ik u verzocht om informatie toe te zenden. U heeft ondanks herhaalde verzoeken de gevraagde informatie niet toegezonden.
Ik kan niet beoordelen of het genoemde bedrag terecht en voor het juiste bedrag in de aangifte is vermeld.”

2.4.

In een brief aan de inspecteur van een toenmalige gemachtigde van belanghebbende van 28 december 2018 is onder meer het volgende vermeld:


“[Belanghebbende] wilde op een in privé aangekocht stuk grond in [plaats] een bouwplan bestaande uit een woning met kantoor ontwikkelen en bouwen op kavel [X] aan [adres] ontwikkelingsgebied [naam ontwikkelingsgebied] in [plaats] . Doel hierbij was een aanzienlijk beoogd voordeel te realiseren dat conform de begroting voorzienbaar was.
Architect (…) is aangetrokken, een bouwvergunning is verleend, aannemer (…) is ingeschakeld en makelaar (…) zou de verkopende makelaar na realisatie zijn.
Gerealiseerd is een ruwbouw, aannemer (…) ging vervolgens failliet (we spreken dan over 2008, achteraf het begin van de wereldwijde crisis), de afwerking is nooit gelukt omdat timmerlieden niet op kwamen dagen (…) [en] de uitvoerder broer [van belanghebbende] ook niets deed. De bouw werd stilgelegd door een constructiefout. Van afbouw is het mede door een
slechte gezondheid van [belanghebbende] niet meer gekomen. De bouwvergunning werd (…) ingetrokken.
Via een openbare veiling is het bouwproject/perceel gedwongen verkocht wat geresulteerd heeft in een aanzienlijk verlies, als volgt: woninggedeelte is 2/3 van de bouwkosten groot
€ 291.000 (…) minus de opbrengst van € 42.000 is € 166.000.”

2.5.

In een e-mail van de inspecteur van 8 januari 2019 aan belanghebbende is onder meer het volgende vermeld:


“In de aangifte IB/PVVV 2013 (…) zijn de jaarstukken van de onderneming [onderneming] gevoegd. Hierin zie ik dat er een bedrag van € 95.000 is opgevoerd als bijzondere lasten met omschrijving “…Waarde daling Pand 95000”.”

2.6.

In een e-mail van (destijds) een gemachtigde van belanghebbende van 24 januari 2019 aan belanghebbende is onder meer het volgende vermeld:


“[de inspecteur] heeft enkele vragen gesteld (…).
(…)
- En vervolgens de waardering op 31 december 2013 van het bouwproject in de aangifte: 1/3 deel van het object (begane grond) was ondernemingsvermogen.
Op basis van het voorzichtigheidsbeginsel is dit vermogensbestanddeel van het ondernemingsvermogen conservatief gewaardeerd. Op 31 december 2013 was de schatting van de waarde van het object 60.000.

De kans dat het project succesvol zou worden afgerond was inmiddels niet realistisch. (…)
Daarom is dit verlies op het ondernemingsresultaat al in 2013 genomen, als volgt berekend: Bestede kosten € 345.000*1/3 – 60.000*1/3= 115.000 – 20.000 = € 95.000
De echte opbrengst van het object was in 2014 bij de veiling € 42000.
In 2014 was het ontwikkelingsproject tot een eindresultaat gekomen en werd 2/3 van het verlies in 2014 genomen.
(zie voor de berekening in de ib 2014 onder 3.1.3 Inkomsten uit overig werk)
In 2013 werd het definitief verlies van het ondernemingsbestanddeel (60.000-42.000)*1/3 = 6000 extra verlies, wat in de ib 2014 staat vermeld onder 4.5.2 buitengewone lasten.”

2.7.

Tot de gedingstukken behoort een ongedateerd stuk waarin ter zake van nieuwbouw [adres] kavel [X] te [plaats] een ‘winst’ is begroot van € 100.831.

2.8.

In antwoord op per e-mail van 7 maart 2019 door de inspecteur gestelde vragen heeft belanghebbende onder meer het volgende verklaard; de vragen van de inspecteur zijn hierna in het citaat cursief weergegeven:


“Doordat de arbeidskrachten van [onderaannemersbedrijf] (…) zich zorgen maakte[n] over of er nog wel werk zou zijn en of er nog betaald zou worden, werd er ook gereedschap gestolen (….), zowel op (…) [het] project aan [adres] , alsook op de projecten bij opdrachtgevers. (…)
14. Vanaf welk moment heeft u de intentie gehad (een deel van) het project aan te merken als eigen woning?
a) De opdeling, kantoorruimte aan huis en eigen woning, diende voornamelijk als verbetering van de economische doelstelling. (…) Het opdelen in kantoorruimte en privéwoning, gaf zowel makkelijker toegang tot een financiering en lagere rente, mede omdat het (…) een subsidie regeling had bij het realiseren van kantoorruimte in [naam ontwikkelingsgebied] als regionale kansenzone. (…) Immers in geval van een langdurig uitblijven tegen een gunstige verkoopprijs, is het aan te houden als privewoning en kantoorruimte voor [onderaannemersbedrijf] , (…).
(…)
22. Vanaf 2013 heeft u (een deel van) het project aangemerkt als ondernemingsvermogen. Wat is volgens u de reden dat er vanaf dat moment sprake is van ondernemingsvermogen?
(…).
Ik vermoed, dat gezien mijn onroerend goed ontwikkelingsplannen en de financieringsmotieven (…), de accountant het niet eerder als ondernemingsvermogen heeft aangemerkt, omdat we er bij aanvang van het project in 2008/2009 natuurlijk vanuit gingen dat het volgens plan zou verlopen.
(…)
23. Kunt u aangeven welk deel u heeft aangemerkt als ondernemingsvermogen?
a) 1/3 op basis van kubieke meters (…).
(…)
25. Vanaf 2014 heeft u (een deel van) het project aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. (…) welke omstandigheid heeft zich voorgedaan om (een deel van) het project eerst aan te merken als ondernemingsvermogen en vervolgens als resultaat uit overige werkzaamheden?
(…)


b) Het object bestaat uit twee delen, 1/3 deel is de begane grond, wat het ondernemingsvermogen is. 2/3 deel is privévermogen, zijnde de verdiepingen (…). Dit deel is dus niet ondernemingsvermogen en is ook nooit als ondernemingsvermogen aangeduid. (…).
26. Kunt u aangeven welk deel u aangemerkt heeft als resultaat uit overige werkzaamheden? (…).
a) Alle verdiepingen boven de begane grond, zijnde de 1e 2e en 3e verdieping (…).”

3 3. Geschil voor het Hof

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil:

(i) of de activiteiten van belanghebbende met betrekking tot een stuk grond in [plaats]
(hierna: het perceel) een bron van inkomen zijn, hetzij als ondernemingsactiviteit, hetzij
als resultaat uit overige werkzaamheden;
(ii) indien de hiervoor bedoelde activiteiten een bron van inkomen zijn, of het perceel tot het
vermogen van de door belanghebbende gedreven onderneming dan wel tot dat van
de werkzaamheden behoort;
(iii) of, indien het perceel tot het ondernemings- dan wel het werkzaamheidsvermogen

moet worden gerekend, terwijl belanghebbende het perceel in de periode 2008 – 2012
tot de grondslag van de vermogensrendementsheffing (box 3) heeft gerekend, deze – in
de visie van belanghebbende – fout met toepassing van de foutenleer kan worden
hersteld, en

(iv) of de inspecteur de uitspraak op bezwaar voldoende heeft gemotiveerd.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing