Gerechtshof Amsterdam, 19-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3633, 20/00514 en 20/00515
Gerechtshof Amsterdam, 19-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3633, 20/00514 en 20/00515
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2021
- Datum publicatie
- 1 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:3633
- Zaaknummer
- 20/00514 en 20/00515
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; bron van inkomen; objectieve voordeelsverwachting; vennootschap onder firma; negatieve resultaten.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerken 20/00514 en 20/00515
19 oktober 2021
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. S. Maakal)
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 19/3390 en HAA 19/3391 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
20/00514 – belastingjaar 2014
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV 2014) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.058.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag IB/PVV 2014 op 25 mei 2018 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 juni 2019 het bezwaar afgewezen en de aanslag IB/PVV 2014 gehandhaafd.
20/00515 – belastingjaar 2015
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV 2015) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.911.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag IB/PVV 2015 op 19 juni 2018 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 juni 2019 het bezwaar afgewezen en de aanslag IB/PVV 2015 gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 25 juli 2020 het door belanghebbende tegen de voormelde uitspraken op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is door het Hof ontvangen op 7 september 2020. Een aanvulling op het hogerberoepschrift heeft het Hof op 6 oktober 2020 ontvangen. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en is de inspecteur aangeduid als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Op 1 januari 2009 is [naam v.o.f.] (hierna ook: de v.o.f.) opgericht. De firmanten zijn eiser en [naam medefirmant] (hierna gezamenlijk: firmanten). De activiteiten bestaan volgens de beschrijving in de Kamer van Koophandel uit het verrichten van activiteiten op het gebied van (beroeps)zee- en kustvisserij. In het bijzonder bestaan de activiteiten uit staandwantvisserij, waarbij netten worden uitgezet die vervolgens worden opgehaald.
2. Tijdens een door verweerder ingesteld boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2013 van de v.o.f. hebben firmanten verklaard dat op zij dat moment nog niet met de feitelijke activiteiten waren gestart. Tot dat moment waren slechts investeringen gedaan.
3. Firmanten beschikken over een Europese visvergunning.
4. Op 18 augustus 2014 hebben firmanten een grotere vissersboot aangeschaft.
5. Eind 2015 heeft er een brand in de materieelloods van de v.o.f. gewoed, waarbij de loods, de netten, de machines om de netten te maken en te vervoeren en toebehoren verloren zijn gegaan.
6. Verweerder heeft met ingang van 24 februari 2017 een boekenonderzoek ingesteld bij de v.o.f. en de beide firmanten naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting respectievelijk IB/PVV over de jaren 2014 tot en met 2015. De bevindingen zijn neergelegd in een drietal rapporten. Het rapport met betrekking tot het onderzoek bij eiser dateert van 19 maart 2018.
7. Blijkens de aangiften IB/PVV van beide firmanten heeft de v.o.f. in de jaren 2009 tot en met 2018 de volgende resultaten behaald:
Jaar |
Omzet |
Resultaat v.o.f. |
2009 |
€ 1.588 |
-/- € 12.150 |
2010 |
€ 25.300 |
-/- € 20.374 |
2011 |
€ 0 |
-/- € 18.269 |
2012 |
€ 0 |
-/- € 26.723 |
2013 |
€ 0 |
-/- € 8.421 |
2014 |
€ 3 |
-/- € 33.945 |
2015 |
€ 195 |
-/- € 74.764 |
2016 |
€ 306 |
-/- € 736 |
2017 |
€ 5.958 |
-/- € 3.314 |
2018 |
€ 4.270 |
-/- € 19.718 |
Totaal |
€ 37.620 |
-/- € 218.414 |
8. In het jaar 2019 werd volgens de aangiften omzetbelasting door de v.o.f. een omzet gerealiseerd van € 6.324.
9. Eiser is van 2010 tot en met 2019 fulltime in loondienst geweest bij een baggerbedrijf dat doorlopende onderhoudswerkzaamheden uitvoert op het IJsselmeer. Het hiermee gemoeide bruto-inkomen van eiser bedroeg in 2014 € 36.357 en in 2015 € 36.949. Met ingang van 1 januari 2020 is eiser volgens een week op week af rooster gaan werken.
10. Tot de stukken van het geding behoren een tweetal op 14 maart 2019 afgegeven viscontingenten voor de vangst van schol en tong in de Noordzee.”
Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil voor het Hof
Evenals voor de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de activiteiten verricht door belanghebbende in het kader van de v.o.f. zijn aan te merken als een bron van inkomen, in het bijzonder of er sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.