Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3634, 20/00512 en 20/00513

Gerechtshof Amsterdam, 19-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3634, 20/00512 en 20/00513

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 oktober 2021
Datum publicatie
1 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:3634
Formele relaties
Zaaknummer
20/00512 en 20/00513

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; bron van inkomen; objectieve voordeelsverwachting; vennootschap onder firma; negatieve resultaten.

Uitspraak

Kenmerken 20/00512 en 20/00513

19 oktober 2021

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S. Maakal)

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 19/3313 en HAA 19/3314 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

20/00512 – belastingjaar 2014

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV 2014) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.357 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 163.

1.1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag IB/PVV 2014 op 25 mei 2018 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 juni 2019 het bezwaar afgewezen en de aanslag IB/PVV 2014 gehandhaafd.

20/00513 – belastingjaar 2015

1.2.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV 2015) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.949.

1.2.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag IB/PVV 2015 op 19 juni 2018 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 juni 2019 het bezwaar afgewezen en de aanslag IB/PVV 2015 gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 25 juli 2020 het door belanghebbende tegen de voormelde uitspraken op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is door het Hof ontvangen op 7 september 2020. Een aanvulling op het hogerberoepschrift heeft het Hof op 6 oktober 2020 ontvangen. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en is de inspecteur aangeduid als ‘verweerder’):

Feiten

1. Op 1 januari 2009 is [naam v.o.f.] (hierna ook: de v.o.f.) opgericht. De firmanten zijn eiser en [medefirmant] (hierna gezamenlijk: firmanten). De activiteiten bestaan volgens de beschrijving in de Kamer van Koophandel uit het verrichten van activiteiten op het gebied van (beroeps)zee- en kustvisserij. In het bijzonder bestaan de activiteiten uit staandwantvisserij, waarbij netten worden uitgezet die vervolgens worden opgehaald.

2. Tijdens een door verweerder ingesteld boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2013 van de v.o.f. hebben firmanten verklaard dat op zij dat moment nog niet met de feitelijke activiteiten waren gestart. Tot dat moment waren slechts investeringen gedaan.

3. Firmanten beschikken over een Europese visvergunning.

4. Op 18 augustus 2014 hebben firmanten een grotere vissersboot aangeschaft.

5. Eind 2015 heeft er een brand in de materieelloods van de v.o.f. gewoed, waarbij de loods, de netten, de machines om de netten te maken en te vervoeren en toebehoren verloren zijn gegaan.

6. Verweerder heeft met ingang van 24 februari 2017 een boekenonderzoek ingesteld bij de v.o.f. en de beide firmanten naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting respectievelijk IB/PVV over de jaren 2014 tot en met 2015. De bevindingen zijn neergelegd in een drietal rapporten. Het rapport met betrekking tot het onderzoek bij eiser dateert van 19 maart 2018.

7. Blijkens de aangiften IB/PVV van beide firmanten heeft de v.o.f. in de jaren 2009 tot en met 2018 de volgende resultaten behaald:

Jaar

Omzet

Resultaat v.o.f.

2009

€ 1.588

-/- € 12.150

2010

€ 25.300

-/- € 20.374

2011

€ 0

-/- € 18.269

2012

€ 0

-/- € 26.723

2013

€ 0

-/- € 8.421

2014

€ 3

-/- € 33.945

2015

€ 195

-/- € 74.764

2016

€ 306

-/- € 736

2017

€ 5.958

-/- € 3.314

2018

€ 4.270

-/- € 19.718

Totaal

€ 37.620

-/- € 218.414

8. In het jaar 2019 werd volgens de aangiften omzetbelasting door de v.o.f. een omzet gerealiseerd van € 6.324.

9. Eiser is van 2010 tot en met 2019 fulltime in loondienst geweest bij een baggerbedrijf dat doorlopende onderhoudswerkzaamheden uitvoert op het IJsselmeer. Het hiermee gemoeide bruto-inkomen van eiser bedroeg in 2014 € 36.357 en in 2015 € 36.949. Met ingang van 1 januari 2020 is eiser volgens een week op week af rooster gaan werken.

10. Tot de stukken van het geding behoren een tweetal op 14 maart 2019 afgegeven viscontingenten voor de vangst van schol en tong in de Noordzee.”

Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil voor het Hof

Evenals voor de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de activiteiten verricht door belanghebbende in het kader van de v.o.f. zijn aan te merken als een bron van inkomen, in het bijzonder of er sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing