Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3805, 20/00222

Gerechtshof Amsterdam, 07-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3805, 20/00222

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 december 2021
Datum publicatie
15 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:3805
Formele relaties
Zaaknummer
20/00222

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Het Hof is van oordeel dat uit de kenmerken van het gebouw zelf blijkt dat het niet bestemd is te dienen als woning in de zin van artikel 14, tweede lid, van de WBR, maar voor het bieden van verblijf en intensieve dementiezorg aan zorgbehoevende personen. Daarbij is van doorslaggevend belang dat de appartementen niet beschikken over een volwaardige kookgelegenheid, die als basisvoorziening aan een woning eigen is.

Uitspraak

Kenmerk 20/00222

7 december 2021

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: drs. J.J. Warnawa)

tegen de uitspraak van 14 februari 2020 in de zaak met kenmerk HAA 17/5371 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 8 december 2015 ter zake van de verkrijging door belanghebbende van de eigendom van de onroerende zaak (inclusief erf, ondergrond en verder toebehoren) gelegen aan de [f] te [G] (hierna: het gebouw) een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van € 183.584, alsmede bij beschikking € 13.309 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de belastingrente gehandhaafd.

1.3.

In haar uitspraak van 14 februari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbendes hiertegen ingestelde hoger beroep is op 20 maart 2020 bij het Hof ingekomen en bij brief van 13 mei 2020 nader aangevuld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Het gebouw waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft (hierna: het gebouw) is in 1907 gebouwd als sanatorium voor zenuwzieken. In de jaren 50 is het door de Rijksgebouwendienst tot kantoor verbouwd. Vervolgens is het gebouw gebruikt als onderkomen voor de Dienst [b] . Sinds 2005 stond het structureel leeg.

2. Op 15 september 2011 heeft [C] B.V. met betrekking tot het gebouw een huurovereenkomst voor de duur van 15 jaar gesloten met Stichting [D] en [E] B.V. (hierna te noemen: huurder) ingaande op de datum van oplevering van het gehuurde. Hierin is onder meer opgenomen dat:

“a. Verhuurder voornemens is om - ten behoeve van Huurder - aan de [f]

te [G] een gespecialiseerd verpleeghuis voor mensen met een dementie te

realiseren conform het partijen genoegzaam bekende [E] zorgconcept;

b. Huurder aan Verhuurder te kennen heeft gegeven voornoemd verpleeghuis na realisatie te willen exploiteren;

(…)

1.1.

Verhuurder verhuurt aan Huurder en Huurder huurt hierbij van Verhuurder de nog te realiseren bedrijfsruimte aan de [f] (…).

1.2.

Het gehuurde zal door of vanwege Huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als woon- en/of zorginstelling voor ouderen, alsmede als parkeerruimte.”

3. In een Rapport Brandveiligheid van 14 juni 2012 staat, voor zover relevant, het volgende vermeld over het gebouw:

- Paragraaf 2.2: Gebruiksfunctie en bezettingsgraadklasse

Dit pand biedt onderkomen aan alzheimerpatiënten, deze bewoners hebben een mindere mate van zelfredzaamheid. Overdag krijgen ze hulp van vijf à zes verplegers, in de nachtsituatie zullen dit twee verplegers zijn. Hierbij wordt uitgegaan van een woonfunctie voor verminderd zelfredzame personen met een duidelijke zorgcomponent. Dat houdt in dat voor bepaalde brandveiligheidsvoorzieningen

aansluiting wordt gezocht bij de eisen voor een gezondheidszorgfunctie voor aan bed

gebonden patiënten. Voor de gemeenschappelijke ruimte in het souterrain wordt bezettingsgraadklasse B3 gehanteerd. Voor de woningen wordt geen bezettingsgraadklasse gehanteerd omdat het om een woonfunctie gaat.”

- Paragraaf 9: “Voor dit gebouw is een omgevingsvergunning brandveilig gebruik verplicht

aangezien hier zowel dagverblijf als nachtverblijf wordt verschaft aan meer dan 10

personen die verzorging nodig hebben en door alzheimer een mindere mate van

zelfredzaamheid hebben.”

4. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [G] heeft ter zake van het gebouw een omgevingsvergunning verleend op 9 januari 2013 “voor het in- en uitwendig veranderen, vergroten en gedeeltelijk slopen van het kantoor [f] alsmede het verwijderen van asbest en het wijzigen van de bestemming naar ‘wonen (maatschappelijke woonzorg)’.”

5. Aan de omgevingsvergunning ligt een bijlage genaamd “Ruimtelijke Onderbouwing” ten grondslag. Daarin staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:

“Hierbij wordt gedacht aan het realiseren van een zogenoemd [E-huis] .

Dergelijke huizen beogen de beste verpleeghuiszorg voor dementerenden en hun familie te bieden. De bewoners van [E] verkeren voornamelijk in de laatste fase van hun ziekte en kunnen daardoor niet meer thuis wonen. Het concept [E] gaat daarbij niet uit van de voor het verpleeghuis of gezin benodigde functies, maar van de beleving van de bewoner, waardoor het individuele leven van de bewoner in een eigen huis zoveel mogelijk kan worden voortgezet. Vanzelfsprekend heeft elke bewoner de beschikking over intensieve ondersteuning van verzorgend personeel”.

6. Op 12 maart 2013 heeft de gemeente [G] de eigendom van het gebouw overgedragen aan [C] B.V. Wegens deze verkrijging is aangifte overdrachtsbelasting gedaan tegen een tarief van 2 percent. Verweerder heeft een naheffingsaanslag ter zake opgelegd tegen het tarief van 6 percent omdat het gebouw naar de opvatting van verweerder niet kwalificeerde als woning. Tegen de naheffingsaanslag is bezwaar gemaakt door [C] B.V. Dit bezwaar is vervolgens ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 27 maart 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:5655 het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 26 juni 2015, BK-14/00421 (ECLI:NL:GHDHA:2015:3915) de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

7. Het gebouw is in de periode maart 2013 tot en met oktober 2013 bouwkundig en installatietechnisch verbouwd. De aanneemsom bedroeg € 2.550.000. De opleveringsdatum was 30 oktober 2013.

8. Bij notariële akte van 1 november 2013 verkreeg eiseres de eigendom van het gebouw. Het gebouw is in de akte als volgt omschreven: de dubbele villa, inclusief erf, ondergrond en verder toebehoren, plaatselijk bekend [f] ( [#] [G] ), kadastraal bekend gemeente [G] , sectie [#] , groot twintig are.

9. Eiseres heeft het gebouw op 1 november 2013 verkregen in aan huurder verhuurde staat. De koopsom voor het gebouw bedroeg € 9.000.000. Bij de verkrijging is een beroep gedaan op artikel 13 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR), wegens de eerdere verkrijging op 12 maart 2013 door [C] B.V., zodat de maatstaf van heffing € 5.000.000 bedroeg. Wegens de verkrijging is aangifte overdrachtsbelasting gedaan tegen het tarief van 2 percent, derhalve voor € 100.000. Dit bedrag is door eiseres voldaan op 21 november 2013.

10. Verweerder heeft ter zake van de verkrijging op 1 november 2013 de in geschil zijnde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage € 183.584 exclusief belastingrente, op de grond dat het gebouw [Hof: volgens de inspecteur] naar zijn aard niet bestemd is als woning, als gevolg waarvan het tarief van 6 percent van toepassing was.

11. Met de bewoners van het gebouw sluit huurder zowel een Woonservice Overeenkomst als een Overeenkomst Levering Zorg. Daarbij is het bedrag dat betaald wordt voor de maandelijkse huur vastgesteld op € 2.525 en de verplichte maandelijkse bijdrage aan de zorg vastgesteld op € 6.539,72. Artikel 9.3 van de Overeenkomst Levering Zorg luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Dit betekent dat bewoners vrij zijn om hun eigen appartement te verlaten en binnen de

[H] en de afgesloten buitenruimte zich vrij te bewegen. Daar is niet altijd continu

toezicht aanwezig. [E] past in principe geen vrijheid beperkende middelen toe. Van de bewoner en/of hun vertegenwoordiger verwachten wij dat zij hun keuze voor [E] mede bepalen op dit standpunt en samen met [E] de daarmee samenhangende risico’s accepteren. Om deze risico’s zoveel als mogelijk te beperken, kan het soms nodig zijn om gebruik te maken van beschermende toepassingen. Het gaat hierbij om toepassingen als een alarmeringssysteem in het appartement en badkamer, deursignalering-systeem, deur-opensysteem appartement, uitluistersysteem in appartement, vaste bewegingsdetectie en vast cameratoezicht. Deze toepassingen worden alleen in overleg met de vertegenwoordiger van een bewoner ingezet die daarvoor schriftelijk toestemming verleen(t).”

12. Plaatsing in het gebouw is thans alleen mogelijk met een zorgindicatie ZZP 5. Dat houdt in beschermd wonen met intensieve dementiezorg.

13. Op de website van de vestiging van [E] in [G] staat de volgende omschrijving:

[E] [G] is allesbehalve een gewoon verzorgingshuis. Wij bieden de allerbeste, gespecialiseerde dementiezorg wanneer u niet meer thuis kunt wonen. Bij ons vindt u volop leefruimte. U bewoont een eigen, comfortabele studio. En daarbuiten beweegt u zich in een beschermde samenleving, de [H] . U kunt rekenen op de zeven kwaliteiten die de basis vormen van de beste dementiezorg. [E] [G] is gevestigd in een zeer groot, dubbel herenhuis aan de [f] . Vlakbij boulevard en strand.

(…)

Wij werken met een hoger aantal medewerkers. Zij hebben echt de tijd voor u en maken het verschil. Elke dag weer. (…)

14. Het gebouw ziet er als volgt uit:

- Er is sprake van twee geschakelde panden. De souterrains van beide panden zijn met elkaar verbonden via een doorgang in de tussenmuur. Elk souterrain-deel bestaat uit de volgende ruimten: een eetzaal, ruimten om te ontspannen, een koffieruimte, een keuken, toiletten, een gang met garderobe. Tevens is er een gezamenlijke tuin met zitgelegenheid.

- Het gebouw bevat twee watermeters, een electrameter en een gasmeter.

- Per pand zijn er 14 appartementen, dus in totaal 28 appartementen verdeeld over de begane

grond tot en met de zolderverdieping (derde verdieping).

- De appartementen hebben elk een woonkamer, badkamer (met douche, toilet) en een

pantry (klein keukenblok met spoelbak zonder ingebouwde kookvoorziening). Er is geen apart af te sluiten slaapkamer aanwezig.

- Op de eerste verdieping is een logeerkamer aanwezig.

- Op de tweede verdieping is een spreekkamer aanwezig.

- Er is een werkruimte voor de conciërge.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof tussen partijen in geschil of het gebouw kwalificeert als woning in de zin van artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR) en daarmee het tarief van 2 percent van toepassing is.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal dat aan deze uitspraak is gehecht.

4. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:

Beoordeling van het geschil

19. Artikel 14 van de WBR luidt als volgt:

“1. De belasting bedraagt 6 percent.

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting 2 percent voor de verkrijging van woningen en van rechten waaraan deze zijn onderworpen, alsmede voor de verkrijging van aandelen en rechten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, voor zover deze aandelen en rechten middellijk of onmiddellijk woningen vertegenwoordigen. Onder woningen worden mede begrepen aanhorigheden die tot woningen behoren of gaan behoren.”

20. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot toevoeging van het tweede lid aan artikel 14 van de Wet BRV vermeldt het volgende met betrekking tot het begrip ‘woning’ in dat tweede lid (Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 3, p. 115-116):

“Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning. Als een onroerende zaak feitelijk wordt bewoond, maar naar zijn aard niet bestemd is voor bewoning, dan wordt deze onroerende zaak niet aangemerkt als woning. Bij twijfel of een onroerende zaak naar zijn aard bestemd is voor bewoning is mede van belang of de gemeente aan de onroerende zaak een woonbestemming heeft gegeven. Het gedogen door de gemeente van bewoning is niet voldoende om een onroerende zaak als woning aan te merken. Voor toepassing van het verlaagde tarief maakt het geen verschil of de verkrijger de woning zelf gaat bewonen of dat de verkrijger de woning verhuurt aan een particulier. Ook ontneemt tijdelijke leegstand aan de onroerende zaak niet het karakter van woning.

De maatregel geldt ook voor de tweede woning en de recreatiewoning, indien deze naar hun aard bestemd zijn voor bewoning. Daarnaast geldt de maatregel voor een nieuwe woning in aanbouw. Als de fundering is aangebracht is in dit kader sprake van een nieuwe woning in aanbouw. Een onroerende zaak die geen woning is, maar wordt verbouwd tot woning valt niet onder de maatregel. Als woning zijn in ieder geval niet aan te merken:

– bedrijfsgebouwen en -ruimtes;

– afzonderlijke garageboxen;

– hotels/pensions;

– asielzoekerscentra;

– een onroerende zaak die bestemd is voor gebruik als een verpleeg- of verzorgingsinstelling of ziekenhuis;

– internaten; en

– grond bestemd voor woningbouw.

(…)

Voor onroerende zaken die niet geheel naar hun aard zijn bestemd voor bewoning geldt dat uitsluitend op de waarde van het deel dat voor bewoning is bestemd het tarief van 2 procent wordt toegepast. Als de onroerende zaak qua oppervlakte voor 90 procent of meer naar zijn aard bestemd is voor bewoning, kan voor de verkrijging van de gehele onroerende zaak het tarief van 2 procent worden toegepast.”

21. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 februari 2017, nr. 16/04101, ECLI:NL:HR:2017:295 (het zogenaamde hospice-arrest) zich uitgelaten over de vraag wat moet worden verstaan onder ‘woning’ als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de WBR en heeft het volgende overwogen:

“2.3.3. In artikel 14, lid 2, Wbr noch elders heeft de wetgever nader omschreven wat bij de toepassing van dit wettelijk voorschrift moet worden verstaan onder ‘woning’. Zoals is uiteengezet in de bijlage bij de conclusie van de Advocaat-Generaal kan uit de wetsgeschiedenis slechts worden opgemaakt dat de wetgever voor ogen had bij de heffing van overdrachtsbelasting voor het lage tarief in aanmerking te laten komen het bouwwerk dat ‘naar zijn aard bestemd is voor bewoning’.

De wetsgeschiedenis geeft dan ook geen aanknopingspunt om aan te nemen (zoals het middel lijkt te doen) dat de wetgever voor de toepassing van artikel 14, lid 2, Wbr heeft willen aansluiten bij de rechtspraak met betrekking tot artikel 220a, lid 2, Gemeentewet, waarin mede doorslaggevend is geacht dat het pand naar aard en inrichting niet alleen bestemd maar ook geschikt is om als woning te dienen.

2.3.4.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel strekkende tot invoering van het tweede lid van artikel 14 Wbr is benadrukt dat feitelijke bewoning nog niet meebrengt dat het gekochte bouwwerk naar zijn aard tot bewoning is bestemd, terwijl ook niet van belang is of de koper het gekochte zelf wil gaan bewonen. Gelet op deze toelichting ligt het in de rede om de vraag of de verworven onroerende zaak ‘naar zijn aard voor bewoning is bestemd’, te beantwoorden met toepassing van een zo objectief mogelijke maatstaf, dat wil zeggen een maatstaf die zoveel mogelijk aanknoopt bij de kenmerken van het bouwwerk zelf.

2.3.5.

Aanknoping bij de kenmerken van het bouwwerk zelf wordt bereikt door aansluiting te zoeken bij het doel waarvoor het oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd. Indien dat doel bewoning is geweest maar het bouwwerk nadien is verbouwd om het geschikt te maken voor een andere vorm van gebruik, kan het alleen worden geacht zijn aard van woning te hebben behouden indien niet meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn om het weer voor bewoning geschikt te maken.

Met een pand dat oorspronkelijk is gebouwd voor bewoning wordt in dit verband gelijkgesteld een pand dat oorspronkelijk voor ander gebruik dan bewoning is ontworpen maar door latere verbouwing naar zijn aard tot woning is bestemd.

2.3.6.

Indien toepassing van de hiervoor in 2.3.5 vermelde regels niet leidt tot een duidelijke slotsom, komt mede betekenis toe aan de eisen of beperkingen die voor het (gebruik van het) bouwwerk voortvloeien uit publiekrechtelijke voorschriften.”

22. Uit het voorgaande volgt dat een onroerende zaak kan worden aangemerkt als een ‘woning’ in de hiervoor bedoelde zin als sprake is van een bouwwerk dat naar zijn aard bestemd is voor bewoning, waarbij voor de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is een maatstaf wordt gehanteerd die zoveel mogelijk aanknoopt bij de kenmerken van het bouwwerk zelf. Dit laatste wordt bereikt door aansluiting te zoeken bij het doel waarvoor het oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd, dan wel later is verbouwd.

23. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat recht bestaat op toepassing van het lage tarief.

24. De rechtbank overweegt dat uit de feiten volgt dat de verbouwing in de periode maart 2013 tot en met oktober 2013 als doel had om een onderkomen te realiseren dat verpleeghuiszorg biedt voor mensen met dementie, conform het [E-concept] . De vestiging van [E] in [G] profileert zich als een bijzonder verzorgingshuis waar gespecialiseerde dementiezorg wordt geboden. Het gebouw is derhalve verbouwd om verblijf te faciliteren voor zwaar zorgbehoevende personen, welke hulpbehoevendheid in de loop van het verblijf alleen maar zal toenemen, gelet op de onvermijdelijke progressie van de ziekte van de bewoners. Dat, zoals eiseres heeft gesteld, in eerste instantie ook personen die in lichtere mate dement waren appartementen in het gebouw konden huren omdat het gebouw eerst moest worden ‘gevuld’, doet daaraan niet af. Het gebouw is immers bestemd om verblijf te bieden aan personen die in ernstigere mate dement zijn.

25. Dat het voornoemde doel ook feitelijk is gerealiseerd, blijkt uit de feitelijke aard en inrichting van het gebouw. De rechtbank acht daarbij van belang dat de appartementen geen eigen kookgelegenheid bevatten, terwijl dit een essentiële voorziening is in een reguliere woning. Voorts blijkt uit de Overeenkomst Levering Zorg dat in de appartementen en in het gebouw elektronische voorzieningen zijn aangebracht gericht op de veiligheid van de bewoners, zoals een alarmeringssysteem in het appartement en in de badkamer, een deursignalering-systeem, een deur-opensysteem in het appartement, een uitluistersysteem in het appartement, vaste bewegingsdetectie en vast cameratoezicht. Dat de appartementen afsluitbaar zijn om te voorkomen dat andere bewoners ongevraagd het appartement betreden, maakt de appartementen niet tot woning. Het verplegend personeel kan immers te allen tijde de het appartementen komen. In dit kader is relevant dat ter zitting is komen vast te staan dat dit personeel een zogenoemde moedersleutel heeft, hetgeen erop wijst dat de sloten van de deuren van de appartementen daarop worden uitgekozen. Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat in het gebouw een logeerkamer en een spreekkamer zijn gevestigd, welke ruimten naar hun aard geen woonfunctie hebben.

26. Dat het element zorg overheerst bij de aard van het gebouw blijkt ook uit feit dat gelet op de overeenkomsten de bewoners voor het verblijf een totaalbedrag per maand betalen van € 9.064,72, waarvan een bedrag van € 2.525 ziet op de huur van het appartement en € 6.539,72 betrekking heeft op de zorgcomponent. De zorg wordt ingekocht bij dezelfde partij als met wie de huurovereenkomst wordt gesloten en is niet facultatief. Verhoudingsgewijs is het gebouw dus bestemd voor gebruik waarbij een zeer aanzienlijk gedeelte betaald wordt voor het verkrijgen van zorg. Aangenomen kan dan ook worden dat voor een dergelijk bedrag ook metterdaad intensieve zorg wordt geboden. Nog los van het feit dat, afgezien van de periode kort na de opening, alleen mensen met een indicatie ZZP 5 in aanmerking komen voor verblijf in [E] in [G] , zullen mensen die deze intensieve zorg niet nodig hebben, ook niet kiezen voor een verblijf in [E] .

27. De rechtbank is op grond van al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat het gebouw met de verbouwing in 2013 gereed is gemaakt met geen ander doel en bestemming dan voor de functie verzorging. Van de zijde van eiseres, op wie in dezen de bewijslast rust, is onvoldoende naar voren gebracht en aannemelijk gemaakt om te concluderen dat het gebouw naar zijn aard bestemd is tot bewoning.

28. Eiseres betoogt onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van State van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1356, dat uit het feit dat de bestemming van het gebouw is gewijzigd naar “wonen (maatschappelijke woonzorg)” niet verenigbaar is met de bestemming van het gebouw als zorginstelling. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Bepalend voor de vraag wat onder woning moet worden verstaan is of het gebouw naar aard bestemd is voor bewoning. Daarvoor moet worden aangesloten bij het doel waarvoor het oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd dan wel naderhand is verbouwd. De publiekrechtelijke bestemming die aan een pand is gegeven, is daarbij in beginsel geen onderscheidend of relevant criterium.

29. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing