Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4050, 20/00616

Gerechtshof Amsterdam, 02-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4050, 20/00616

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 november 2021
Datum publicatie
8 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:4050
Formele relaties
Zaaknummer
20/00616
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 5.2

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft een door belanghebbende ontvangen schadevergoeding belast in box 3 vanaf het moment dat zij de schadevergoeding ontving. Belanghebbende is het daar niet mee eens. Het Hof komt tot hetzelfde oordeel als een jaar eerder. Belanghebbende krijgt ongelijk.

Uitspraak

kenmerk 20/00616

2 november 2021

van de mondelinge uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

tegen de uitspraak van 22 september 2020 in de zaak met kenmerk HAA 20/223 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

inzake

de uitspraak op bezwaar van 7 november 2019 betreffende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.538 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (hierna: box 3) van € 2.042.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1. Bij uitspraak van 22 september 2020 heeft de rechtbank Noord-Holland het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

2. Ten aanzien van het beroep van belanghebbende heeft de rechtbank het volgende overwogen (belanghebbende is in de uitspraak aangeduid als “eiseres” en de inspecteur als “verweerder”):

Beoordeling van het geschil

Schending hoorplicht

5. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om in een hoorgesprek haar standpunt nader toe te lichten. Verweerder heeft dat gemotiveerd bestreden en zich op het standpunt gesteld dat zij bij drie gelegenheden is uitgenodigd om ten kantore van verweerder te worden gehoord. De eerste keer op 18 juni 2019 waarbij ten gevolge van een misverstand bij verweerder dat gesprek niet heeft plaatsgevonden. Voorts is een nieuwe datum voorgesteld 26 juli 2019. Alstoen is eiseres zonder bericht niet verschenen. Verweerder heeft een nieuwe datum 29 oktober 2019 voorgesteld. Ook toen is eiseres zonder bericht van verhindering niet verschijnen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen om een hoorgesprek te houden. Dat dit uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden kan hem niet worden aangerekend. De gestelde schending van het hoorrecht is daarmee niet aannemelijk gemaakt.

Heffingsgrondslag sparen en beleggen

6. De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 augustus 2018, HAA 17/5723, in het identieke geschil over het jaar 2016 het beroep ongegrond verklaard. Het Hof Amsterdam heeft bij uitspraak van 21 januari 2020, 18/00506, op het door eiseres ingestelde hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

7. In hoofdstuk 5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) wordt de heffingsgrondslag bij sparen en beleggen geregeld. Artikel 5.2, eerste lid, van de Wet IB bepaalt onder meer dat de grondslag sparen en beleggen is, de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingsvrije vermogen. Op grond van artikel 5.3, tweede lid aanhef en onderdeel e van de Wet IB behoren banktegoeden tot de grondslag voor die heffing. In de afdelingen 5.2, 5.3 en 5.3A ofwel de artikelen 5.7 tot en met 5.18a van de Wet IB zijn de vrijstellingen van de heffing geregeld.

8. Op 1 januari 2017, de peildatum voor de heffing bij sparen en beleggen, bedroegen de banksaldi totaal € 96.169. Deze banktegoeden heeft verweerder terecht tot de heffingsgrondslag van sparen en beleggen (box 3) gerekend, nu niet is gebleken dat er voor schadevergoedingen als de onderhavige een vrijstelling in de Wet IB 2001 is opgenomen.

Hetgeen eiseres in de stukken en ter zitting als argumenten heeft aangevoerd maakt dit niet anders.

9. Verweerder heeft de aanspraak die eiseres op Achmea heeft gehad niet tot de heffingsgrondslag van sparen en beleggen gerekend. Eerst na feitelijke ontvangst van de uitkering is het ontvangen bedrag tot de voormelde heffingsgrondslag gerekend. Anders dan eiseres heeft gesteld heeft verweerder haar niet op ongelijke wijze behandeld als slachtoffers welke zijn vermeld in het Besluit Diverse tegemoetkomingen bij bijzondere gebeurtenissen (Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 7 september 2009, nr. CPP2009/483M, Stcrt. 14 september 2009. Nr. 13657, zoals gewijzigd bij Besluit van 26 november 2018, nr. 2018-18748, Stcrt. 17 december 2018, nr. 68650). Aldus is eiseres op gelijke wijze behandeld als de slachtoffers van de rampen welke in het voormelde Besluit zijn vermeld. Dat de ramp waarvan zij het slachtoffer is, niet is vermeld in het voormelde Besluit kan niet tot een andersluidend oordeel leiden.

10. Voorts is de rechtbank van oordeel dat met al hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet aannemelijk is geworden dat een of meer andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, zijn geschonden. Ook in zoverre faalt het beroep.

11. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

3. Het Hof acht deze overwegingen juist en maakt die tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.

4. De slotsom is dat het hoger beroep niet gegrond is. Er dient te worden beslist als hiervoor (onder “Beslissing”) is weergegeven.

De mondelinge uitspraak is op 27 oktober 2021 gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, M.J. Leijdekker en J.P. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Toelichting rechtsmiddelverwijzing

Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.

Digitaal procederen

Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.

Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.

Per post procederen

Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.