Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4097, 19/01236

Gerechtshof Amsterdam, 02-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4097, 19/01236

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 december 2021
Datum publicatie
29 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:4097
Zaaknummer
19/01236

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is verboden om zonder vergunning onderdelen voor gasturbines naar Iran te (laten) uitvoeren ('catch-allbeschikking'). Verzoek tot intrekking van deze beschikking terecht afgewezen

Uitspraak

kenmerk 19/01236

2 december 2021

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. gevestigd te [Z], belanghebbende,

gemachtigden mrs. A.B. Vissers en C.J.M. Perraud (De Bont Advocaten te Amsterdam),

tegen de uitspraak van 26 juni 2019 in de zaak met kenmerk HAA 16/3723 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister en

- op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade -

de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Minister heeft bij besluit van 24 november 2015 een verzoek van belanghebbende om een aan haar opgelegde catch-allbeschikking van 10 februari 2009 (zie hierna onder de feiten) te herzien, afgewezen.

1.2.

De Minister heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 8 augustus 2016 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft

in de uitspraak van 26 juni 2019 dat beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 7 augustus 2019 hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat bij brief van 3 februari 2021 aangevuld. De Minister heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben nadere stukken ingediend, de Minister bij brief van 18 maart 2021 en belanghebbende bij brief van 26 maart 2021. De Minister heeft op 2 april 2021 een pleitnota aan het Hof toegezonden en belanghebbende op 6 april 2021.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Van het

verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.7.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend, ten einde (1) de Minister in de gelegenheid te stellen om uitvoering te geven aan zijn toezegging ter zitting om (geanonimiseerde) exemplaren over te leggen van een zevental catch-allbeschikkingen die zijn uitgereikt aan Nederlandse bedrijven en (2) kennis te nemen van een ambtsbericht van de AIVD (hierna ook: het ambtsbericht), waarvoor de Minister om beperkte kennisneming heeft verzocht op de voet van artikel 8:29 Awb.

1.8.

Bij brief van 19 april 2021 heeft de Minister een afschrift overgelegd van een zevental catch-allbeschikkingen die zijn uitgereikt aan Nederlandse bedrijven.

1.9.

Op 16 september 2021 heeft het Hof het onder 1.7 genoemde ambtsbericht van de AIVD ingezien.

1.10.

Van de Minister zijn brieven ontvangen met dagtekening 2 juli 2021, 13 juli 2021, 14 september 2021, 1 oktober 2021 en 29 oktober 2021.

1.11.

Van belanghebbende zijn brieven ontvangen met dagtekening 13 juli 2021, 30 september 2021, 28 oktober 2021 en 5 november 2021.

1.12.

Bij brieven van 14 oktober 2021 heeft het Hof partijen uitgenodigd voor een nadere zitting op dinsdag 9 november 2021. Nadat beide partijen het Hof hebben bericht dat zij geen prijs stellen op een nadere zitting heeft het Hof hen op 5 november 2021 medegedeeld dat de geplande zitting op 9 november 2021 geen doorgang zal vinden en dat het Hof het onderzoek sluit en schriftelijk uitspraak zal doen.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten – voor zover in hoger beroep van belang – als volgt vastgesteld (belanghebbende en de Minister zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’).

“2. Bij beschikking van 10 februari 2009 (hierna: catch-allbeschikking 2) heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken aan eiseres mededeling gedaan van zijn besluit dat ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening in verbinding met artikel 3 van het Besluit strategische goederen het eiseres verboden is zonder vergunning onderdelen voor gasturbines naar Iran te (laten) uitvoeren.

3. Bij brief van 8 april 2015 heeft eiseres aan verweerder onder meer het volgende bericht:

"Op 10 Feb 2009 is een catch-all opgelegd aan [X] BV waardoor export van (onderdelen van) gasturbines naar Iran zonder vergunning niet meer was toegestaan. (…)

Nu er op korte termijn ontwikkelingen te verwachten zijn op het gebied van het opheffen van sancties tegen Iran wil ik u verzoeken mij nu al te informeren over het opheffen van de catch-all."

4. In reactie op de brief van 8 april 2015 heeft verweerder aan eiseres bij brief van 17 augustus 2015 onder meer het volgende meegedeeld:

"Wij beschikken over inlichtingen die aangeven dat de betrokken onderdelen een rol kunnen spelen bij de elektriciteitsvoorziening van installaties van zorg (…). Tevens bestaat theoretisch het risico dat leveringen aan klanten die niet voorkomen in de bijlagen van de Iran-verordening zullen worden omgeleid. (…)

Overeenstemming over het "Joint Comprehensive Plan of Action" betekent potentieel een stap in de betrekkingen met Iran. Partijen dienen het plan echter nog te bekrachtigen en het treedt pas in werking wanneer het Internationaal Atoomenergie Agentschap de installaties in Iran zal hebben geïnspecteerd. (…)

Verder voorziet het plan in gefaseerde opheffing van sancties tegen Iran, waarbij voor bepaalde nucleair gerelateerde sancties een termijn van acht jaar is voorzien. Er is daarom nu geen aanleiding om de "catch all" beschikking waarover u schrijft in te trekken. (…)

Eventuele tussenoplossingen liggen evenmin voor de hand zolang de staat van dienst van [X] BV wat betreft "compliance" nog onder de rechter is."

5. Bij brief van 25 augustus 2015 (hierna: het verzoek) heeft de gemachtigde van eiseres aan verweerder in reactie op de brief van 17 augustus 2015 onder meer het volgende bericht:

"Met deze overwegingen geeft u er geen blijk van de beschikkingen te hebben herzien en de belangen opnieuw te hebben afgewogen. (…)

Blijkbaar zijn de beschikkingen ooit opgelegd teneinde in lijn te handelen met het internationale gedachtegoed. Met het tot stand komen van het Joint Comprehensive Plan is juist dit internationale gedachtengoed gewijzigd. (…)

Onder deze omstandigheden ligt het in de rede de onderhavige beschikkingen te herzien en de nieuwe ontwikkelingen - alsook de belangen van cliënte bij intrekking van de catch-all beschikkingen - in uw afweging te betrekken.

Uw afsluitende opmerking "dat een tussenoplossing niet voor de hand ligt zolang de staat van dienst van [X] BV wat betreft "compliance' nog onder de rechter is" kunnen wij niet goed volgen. Cliënte is al jaren onderwerp van onderzoek en wordt aan alle kanten beperkt in haar uitvoer mogelijkheden. Gedurende deze periode heeft cliënte op alle vlakken medewerking en openheid van zaken verleend. (…)

Thans lijken de neuzen op Internationaal vlak (eindelijk) dezelfde kant op te staan. (…)

Wij verzoeken u namens cliënte dan ook nadrukkelijk - en conform het beleid - de beschikkingen te herzien. Ook een mogelijke 'tussenoplossing' zoals het nader specificeren op afnemer of product van de betreffende beschikkingen dient daarbij te worden onderzocht."

6. Bij besluit van 24 november 2015 heeft verweerder het verzoek afgewezen. In dit besluit is onder meer vermeld:

"Naar aanleiding van uw verzoek zijn opnieuw inlichtingen ingewonnen over de mogelijke inzet van gasturbines en onderdelen daarvan in Iran. Hieruit blijkt dat ook nu niet kan worden uitgesloten dat deze een rol zullen kunnen krijgen gerelateerd aan de ontwikkeling van kernwapens."

7. Bij vonnis van 18 februari 2019 van de rechtbank Limburg (RBLIM:2019:1484) is eiseres - wegens het (samen met medeverdachten) opzetten van meerdere schijnconstructies in 2009 en 2010 met als doel om, in strijd met de catch-allbeschikking 2, zonder uitvoervergunning gasturbineonderdelen via een omweg aan klanten in Iran te leveren en wegens valsheid in geschrifte - veroordeeld tot een geldboete van € 500.000, waarvan € 250.000 voorwaardelijk. Eiseres heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is nog in geschil of het verzoek om herziening van de onder 1.1 vermelde catch-allbeschikking terecht is afgewezen (standpunt Minister), of niet (standpunt belanghebbende).

De rechtbank heeft omtrent het geschil het volgende overwogen:

“13. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat zij met haar verzoek om herziening heeft bedoeld te verzoeken om intrekking van de vergunningplicht met ingang van de datum van haar verzoek, dan wel om een tussenoplossing te treffen.

14. De rechtbank stelt voorop dat de afwijzing van het verzoek om intrekking van de catch-allbeschikking 2 moet worden beoordeeld naar de situatie ten tijde van de uitspraak op bezwaar, dat is 8 augustus 2016. Feiten en omstandigheden die door partijen naar voren zijn gebracht en die betrekking hebben op de periode na deze datum, zal de rechtbank daarom niet in de beoordeling betrekken. Feiten en omstandigheden die na 8 augustus 2016 zijn gebleken, maar betrekking hebben op aan die datum voorafgaande periode kan de rechtbank wel in haar oordeel meewegen.

15.1.

Verweerder heeft de afwijzing van het verzoek met name gebaseerd op de door hem op 17 september 2015 van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdienst ontvangen reactie (ambtsbericht) op zijn verzoek om informatie van 10 september 2015. In dit verzoek (gedingstuk 5) wordt aan de inlichtingendienst verzocht om actualisering van de inlichtingen die leidden tot oplegging van de catch-allbeschikkingen, om een inschatting van de effectiviteit van de opgelegde vergunningplicht, en om een visie op de (on-)mogelijkheden om te komen tot een lijst van eindgebruikers, hetzij negatief (partijen aan wie niet geleverd kan worden), hetzij positief (partijen waartegen geen bezwaar bestaat). Verweerder heeft de ontvangen reactie als gedingstuk 7 onder geheimhouding aan de rechtbank toegezonden. De rechtbank heeft van de inhoud van dit stuk echter geen kennis kunnen nemen, omdat eiseres, nadat de geheimhoudingskamer had geoordeeld dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, de rechtbank daartoe geen toestemming heeft verleend.

15.2.

De gevolgen van het weigeren van toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, komen in beginsel voor rekening van degene die de toestemming heeft geweigerd. De rechtbank ziet geen aanleiding daar in dit geval anders over te oordelen. Bij deze stand van zaken gaat de rechtbank dan ook uit van de juistheid van de stelling van verweerder over dit stuk, te weten dat op grond van dit stuk ook ten tijde van de uitspraak op bezwaar niet kan worden uitgesloten dat de gasturbines een rol zullen kunnen krijgen gerelateerd aan de ontwikkeling van kernwapens. Daarmee heeft verweerder het verzoek van eiseres beoordeeld aan de hand van de op dat moment geldende en concrete veiligheidssituatie. Aan de ter zitting door eiseres ingenomen stelling dat het verband tussen de goederen die onder de catch-allbeschikking vallen en de ontwikkeling van kernwapens te ver verwijderd is om als deugdelijke motivering van de afwijzing te kunnen dienen, gaat de rechtbank voorbij omdat zij de juistheid van die stelling, zonder kennisneming van de inhoud van het ambtsbericht, niet kan beoordelen.

16. Voorts staat vast dat eiseres in de lopende strafzaak is veroordeeld voor het in 2009 en 2010 via een omweg leveren van gasturbineonderdelen in strijd met de catch-allbeschikking 2 zonder uitvoervergunning aan klanten in Iran. Reeds daarmee vindt de door verweerder bij zijn bestreden besluit meegewogen omstandigheid dat het vertrouwen van verweerder dat eiseres zich aan de geldende exportcontrolewetgeving houdt schade heeft opgelopen, voldoende grondslag in de feiten. Hetgeen overigens in dit kader in de beroepsgronden is aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking.

17.1.

Het uitgangspunt van het door verweerder gevoerde exportcontrolebeleid dat veiligheidsbelangen altijd gaan boven economische belangen acht de rechtbank op zichzelf genomen niet onredelijk.

17.2.

De stelling van eiseres dat de catch-allbeschikking 2 de concurrentiepositie van eiseres onevenredig benadeelt en dat verweerder op grond hiervan de beschikking had moeten intrekken, volgt de rechtbank niet. Zoals verweerder terecht aangeeft, houdt de catch-allbeschikking geen uitvoerverbod in. Dat de vergunningplicht de handel van eiseres feitelijk onmogelijk maakte, is door eiseres niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank overweegt in dit verband verder nog dat het verkrijgen van een exportvergunning een bedrijfsrisico is waarmee eiseres in haar contractvorming met haar klanten rekening kan houden.

17.3.

Ten aanzien van de stellingen van eiseres ter zake van het ontbreken van een level playing field, overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat individuele lidstaten van de Europese Unie verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening, met zich brengt dat het niet uitgesloten is dat verschil ontstaat in de uitleg en toepassing van de regelgeving in de verschillende lidstaten. Dat doet echter aan de rechtmatigheid van de catch-allbeschikking 2 niet af en verweerder was dan ook niet gehouden op deze grond de catch-allbeschikking 2 in te trekken.

17.4.

Dat geldt evenzeer voor de stelling van eiseres dat voor haar beperkingen gelden die voor andere Nederlandse bedrijven niet gelden. In reactie hierop heeft verweerder ter zitting toegelicht dat (ook thans nog) voor meerdere Nederlandse bedrijven een ad hoc vergunningplicht geldt voor de export voor goederen naar Iran. Aan de aan deze bedrijven oplegde catch-allbeschikkingen en aan de daarin opgenomen (ruime of minder ruime) omschrijving van goederen die onder het uitvoerverbod vallen, ligt telkens een individuele beoordeling ten grondslag, die afhankelijk van de omstandigheden van het geval - waaronder het veiligheidsbelang en de mate van compliance van het bedrijf - per bedrijf verschillend kan uitvallen. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen.

18. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het verzoek om intrekking van de catch-allbeschikking 2 naar het oordeel van de rechtbank kunnen afwijzen. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het treffen van een tussenoplossing als door eiseres voorgesteld niet mogelijk is, omdat het omleidingsrisico alleen in concrete gevallen en niet op voorhand kan worden beoordeeld. De overige door eiseres ingediende beroepsgronden kunnen niet tot een ander oordeel leiden, en behoeven daarom geen bespreking. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing