Gerechtshof Amsterdam, 09-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4105, BKDH-21/00660
Gerechtshof Amsterdam, 09-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4105, BKDH-21/00660
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 november 2021
- Datum publicatie
- 30 december 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:4105
- Zaaknummer
- BKDH-21/00660
Inhoudsindicatie
Tweede WOZ-beschikking; overstapregeling naar eeuwigdurende erfpacht; hoorplicht; dwangsom.
Uitspraak
Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BKDH-21/00660
in het geding tussen:
(gemachtigde: A. Bakker)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (de Rechtbank) van 19 april 2019, nummer AMS 18/6244.
Procesverloop
Belanghebbende heeft op 29 september 2017 verzocht om een nieuwe beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het jaar 2015.
De Heffingsambtenaar heeft op 20 december 2017 geweigerd de beschikking af te geven.
Belanghebbende heeft op 31 december 2017 tegen de weigering bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar vervolgens op 22 april 2018 in gebreke gesteld.
De Heffingsambtenaar heeft op 28 september 2018 het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en geweigerd een dwangsom toe te kennen.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. Van belanghebbende is € 46 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende is € 128 griffierecht geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken belastingen van het gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2021, 30632) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgehad via videoverbinding (Skype) met het gerechtshof Den Haag op 28 september 2021. Partijen zijn verschenen, waarbij sprake was van een directe beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de woning plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] . Aan belanghebbende is voor het belastingjaar 2015 (waardepeildatum 1 januari 2014) een WOZ-beschikking afgegeven die inmiddels onherroepelijk vaststaat. De woning staat op grond, die in erfpacht is uitgegeven. De erfverpachter is de gemeente Amsterdam.
Op de erfpacht zijn algemene bepalingen voor voortdurende erfpacht van toepassing. De erfpacht duurt voor onbepaalde tijd voort, maar de daarbij behorende canon geldt voor een tijdvak van meestal 50 jaar. Op 9 mei 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders (het college) een “Overstapregeling van voortdurende erfpacht naar eeuwigdurende erfpacht voor woonbestemmingen 2017” vastgesteld (de overstapregeling). Kern van de overstapregeling is dat de canon niet meer per tijdvak, maar eeuwigdurend wordt vastgesteld en dat de eeuwigdurende canon ook kan worden afgekocht. Erfpachters kunnen er ook voor kiezen om niet over te stappen en te blijven bij het voorheen geldende systeem van voortdurende erfpacht.
Erfpachters kunnen bij de overstapregeling kiezen voor verschillende opties. Bij de berekening van de eeuwigdurende canon en de afkoop daarvan vormt de WOZ-waarde van de woning op de peildatum naar keuze 1 januari 2014 dan wel 1 januari 2015 de basis. Het betreft dus de WOZ-waarde die is vastgesteld voor de kalenderjaren 2015 dan wel 2016.
Het college heeft de overstapregeling vervolgens vanwege het grote maatschappelijke en financiële belang van het erfpachtstelsel voorgelegd aan de gemeenteraad voor instemming. In zijn vergadering van 31 mei 2017 heeft de gemeenteraad ingestemd met de overstapregeling.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres:
“8. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet van toepassing is, omdat het hier gaat om een breder gebruik van de WOZ-waarde. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de uitspraak van de Hoge Raad van 20 oktober 2017.3 Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een inbreuk op een ongestoord genot van eigendom waar een procedurele garantie tegenover moet staan. In dit geval kun je daarom niet spreken van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Stretch tegen het Verenigd Koninkrijk van 24 juni 2003.4
9. Het aanvullende betoog van eiseres slaagt niet. Artikel 30 van de Wet WOZ verklaart artikel 26 van de AWR van overeenkomstige toepassing. In de uitspraak van de Hoge Raad van 20 oktober 2017 staat dat het door het bredere gebruik van de WOZ-waarde mogelijk is geworden dat iemand belang heeft bij de vaststelling van een hogere WOZ-waarde, maar niet dat artikel 26 van de AWR niet van overeenkomstige toepassing zou zijn. Daarnaast ziet [de, hof] rechtbank in de door eiseres genoemde uitspraak van het EHRM geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraken van 6 en 28 november 2018 in rechtsoverwegingen 4.4. en 4.5.
10. Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.3 in haar uitspraken van 6 november 2018 is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Er is daarom ook op goede gronden afgezien van het houden van een hoorzitting. De rechtbank vindt het tot slot voor het beantwoorden van de rechtsvragen niet nodig om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. De bestreden uitspraak blijft wat betreft dit onderdeel in stand.
Het weigeren van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen
11. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar tevens geweigerd om een dwangsom vast te stellen voor het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
12. Hiervoor onder 10. is vastgesteld dat het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Op grond van artikel 4:17, zesde lid en onder c. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is in dat geval geen dwangsom verschuldigd. Ook op dit onderdeel blijft de bestreden uitspraak in stand.
³ Gepubliceerd op rechtspraak.nl onder: ECLI:NL:HR:2017:2656.
⁴ Met procedurenummer: 44277/98.”