Gerechtshof Amsterdam, 28-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4122, 20/00586
Gerechtshof Amsterdam, 28-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4122, 20/00586
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 december 2021
- Datum publicatie
- 27 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:4122
- Zaaknummer
- 20/00586
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De heffingsambtenaar heeft niet een te grote inhoudsmaat voor de aanbouw in aanmerking genomen.
Uitspraak
kenmerk 20/00586
28 december 2021
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: A. Oosters (WOZ Consultants te Arnhem)
tegen de uitspraak van 9 september 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/3394 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 28 februari 2019 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [A-straat] te [Z] (hierna: de woning) naar waardepeildatum 1 januari 2018 voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 901.000. Tegelijk zijn de aanslagen gemeentelijke belastingen 2019 bekendgemaakt.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 21 juni 2019 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de vastgestelde waarde en aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 9 september 2020 als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 860.000;
- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van € 860.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.440,76;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof (per fax) op 14 oktober 2020. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 14 oktober 2021 een nader stuk ingediend. Een afschrift van dit stuk is aan de wederpartij verstrekt.
Belanghebbende heeft bij brief van 1 november 2021 nadere stukken ingediend. Een afschrift is aan de wederpartij verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het gaat om een hoekwoning uit bouwjaar 1949 met een inhoud van 569 m3 en met een perceelgrootte van 323 m2. De woning is voorzien van een dakkapel. Op een deel van het perceel, groot 40 m2, rust een recht van overpad.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem op € 901.000 vastgestelde WOZ-waarde van de woning, tijdens de procedure in eerste aanleg, een taxatierapport (‘Waarderapport’) overgelegd, opgesteld door [taxateur] . In dit taxatierapport is de waarde van de woning op waardepeildatum 1 januari 2018 getaxeerd op € 928.000. Deze waardering is tot stand gekomen door vergelijking met de woningen [B-straat] 11 , [C-straat] 18, [C-straat] 20 en [C-straat] 14, alle gelegen te [Z] , welke objecten (hierna ook: vergelijkingsobjecten) rond de waardepeildatum zijn verkocht.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem op € 901.000 vastgestelde waarde – door de rechtbank in goede justitie verminderd tot € 860.000 – niet te hoog is. Belanghebbende bepleit een waarde van € 780.000.