Gerechtshof Amsterdam, 28-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4309, 20/00648
Gerechtshof Amsterdam, 28-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4309, 20/00648
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 oktober 2021
- Datum publicatie
- 16 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:4309
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2020:9072, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1100
- Zaaknummer
- 20/00648
Inhoudsindicatie
Toepassing van de 30%-regeling is terecht geweigerd.
Uitspraak
Kenmerk 20/00648
28 oktober 2021
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigden: mr. J.F.M. Vink en mr. A. Le)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 19/5133 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2017 met dagtekening 13 juni 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 659.899 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 67.097.
Na tegen de hiervoor gemelde belastingaanslag door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 3 september 2019, die aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 25 september 2020 heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 november 2020 en aangevuld op 27 november 2020 en 11 januari 2021.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van belanghebbende zijn met dagtekening 24 september 2021 nadere stukken ontvangen en de inspecteur heeft op 4 oktober 2021 een pleitnota ingediend. Van deze stukken is een afschrift aan de wederpartij gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiser maakt sinds 2009 gebruik van de bewijsregel (hierna: de 30%-regeling) van artikel 10ea van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UB LB) met betrekking tot zijn looninkomsten genoten uit zijn dienstbetrekking bij [A B.V.] .
2. In 2009 is eiser in dienst getreden bij [A B.V.] . Per 31 maart 2017 is de dienstbetrekking beëindigd.
3. Volgens de verklaring van zijn werkgever ( [mw. B] van [A B.V.] ) per e-mail van 13 september 2018 was eiser in de periode 18 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 vrijgesteld van werk. Zijn laatste feitelijke werkdag was 17 januari 2017. Dit is ook aan eiser kenbaar gemaakt.
4. Over de periode 1 januari 2017 tot en met 28 februari 2017 heeft eiser ter zake van zijn werkzaamheden voor [A B.V.] een fiscaal loon genoten van € 35.106. Op dat bedrag heeft [A B.V.] de 30%-regeling toegepast.
5. Op 29 maart 2017 heeft eiser van [A B.V.] een fiscaal loon ontvangen van bruto € 628.323. [A B.V.] heeft de 30%-regeling hierop niet toegepast. Deze betaling betrof een nabetaling van een bonus welke betrekking heeft op werkzaamheden die zijn verricht in het jaar 2016.
6. Volgens de jaaropgaaf van [A B.V.] heeft eiser in 2017 een fiscaal loon genoten van
€ 663.429.
7. Eiser heeft de 30%-regeling in 2017 met ingang van 1 juli 2017 bij een andere inhoudingsplichtige voortgezet.
8. In de aangifte ib/pvv voor het jaar 2017 heeft eiser het loon van de jaaropgaaf, ad € 663.429, verminderd met € 188.497 (30% van € 628.323). Het aangegeven inkomen uit werk en woning bedroeg daardoor € 471.402.
9. Verweerder heeft deze correctie van € 188.497 niet geaccepteerd en heeft het inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 659.899 (€ 471.402 + € 188.497). Daarnaast heeft verweerder een correctie van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen toegepast, welke tussen partijen niet in geschil is.
10. Gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat een vergelijkbare toepassing van de 30%-regeling ook bij vier andere cliënten in de aangifte is opgenomen en is geaccepteerd door de Belastingdienst. Vanwege privacyoverwegingen heeft gemachtigde hierover geen nadere informatie verstrekt in de bezwaarfase maar eerst in het beroepschrift respectievelijk in zijn pleitnota.
11. Op 11 september 2013 is het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 23 augustus 2013, DGB 201317DM inzake de 30%-regeling gepubliceerd. Dit besluit is van toepassing met ingang van de dag volgende op de publicatiedatum van de Staatscourant, derhalve 12 september 2013. Het daaraan voorafgaande Besluit van 21 oktober 2005, CPP2005/2378M is met ingang van 12 september 2013 ingetrokken.”
Nu de hiervoor vermelde feiten, behoudens het hierna in 2.3 vermelde, door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe.
Het in onderdeel 5 van de rechtbankuitspraak vermelde fiscale loon van bruto € 628.323 dat belanghebbende van [A B.V.] heeft ontvangen op 29 maart 2017 (hierna: de loonbetaling van maart 2017) betrof - in zoverre in afwijking van hetgeen aldaar vermeld is - voor een bedrag van bruto € 623.350 een bonus en voor een bedrag van bruto € 4.973 het (maand)salaris van belanghebbende over de maand maart van 2017.
Artikel 5 van de arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en [A Holding B.V.] (een aan [A B.V.] gelieerde vennootschap) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“5. 30% Tax Rule
If and insofar as the Employee may receive a tax-free allowance for extra-territorial costs under Section 9 of the 1965 Payroll Tax Implementation Decree, the wages form current employment agreed upon with the Employee shall be reduced accordingly for employment law purposes where 100/70 of the wages from current employment agreed to in this fashion equal the wages originally agreed upon from current employment.
If and insofar as paragraph (1) of this article applies, the Employee shall receive an allowance for extra-territorial costs from the employer, equal to 30/70 of the wages from current employment agreed in this fashion.”
In de door [A B.V.] aan belanghebbende voor maart 2017 verstrekte loonstrook wordt gespecificeerd dat bij de loonbetaling van maart 2017 geen betaling is verricht voor extraterritoriale kosten (aldaar aangeduid als “Settlement E.T. fees”). In deze loonstrook staat dat € 325.883 aan loonbelasting (“Wage Tax”) ter zake van de loonbetaling van maart 2017 is ingehouden.
In de e-mail van 13 september 2018 (zie onderdeel 3 van de rechtbankuitspraak) heeft [mw. B] van [A B.V.] , onder andere, het volgende aan de Belastingdienst geschreven:
“(…) In de periode 18 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 was hij [Hof: belanghebbende] vrijgesteld van werk.
[A B.V.] neemt in dergelijke gevallen steeds het standpunt in dat de werkingsperiode (…) van de 30% regeling beperkt wordt tot en met het einde van de maand volgend op de maand waarin de dienstbetrekking (economisch) is beëindigd. Daarom hebben wij de 30% regeling toegepast op het loon van [X] tot en met februari 2017 en vanaf 1 maart 2017 niet meer. (…)”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep is in geschil of de aanslag niet te hoog is vastgesteld. In het bijzonder is in geschil of de inspecteur - al dan niet op basis van het beginsel van fair play of het zorgvuldigheidsbeginsel - het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende had moeten vaststellen op € 471.402 door het in aanmerking nemen van een aftrek van € 188.497.
In hoger beroep betoogt belanghebbende niet meer dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel (dit punt heeft hij ter zitting van het Hof ingetrokken).
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.