Gerechtshof Amsterdam, 19-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4310, 20/00711
Gerechtshof Amsterdam, 19-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4310, 20/00711
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2021
- Datum publicatie
- 23 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2021:4310
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2020:9685, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/00711
Inhoudsindicatie
Verrekening van kansspelbelasting is terecht geweigerd
Uitspraak
Kenmerk 20/00711
19 oktober 2021
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: R.A.J. Hunting)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 19/4096 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2016 met dagtekening 24 november 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.
Na tegen de hiervoor gemelde belastingaanslag door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 14 augustus 2019, die aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 30 oktober 2020 heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 december 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. De van de zijde van belanghebbende op 1 oktober 2021 bij het Hof ingediende pleitnota is ter zitting aan de inspecteur overhandigd en aldaar namens belanghebbende voorgedragen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiser is vennoot in de vennootschap onder firma [A] . In de vennootschap wordt een horeca-onderneming gedreven.
2. In het pand van [A] staat een speelautomaat. De speelautomaat is eigendom van [B] en wordt door [B] geëxploiteerd. [B] voldoet de verschuldigde kansspelbelasting. Eiser ontvangt van [B] een vergoeding die is gebaseerd op de opbrengst uit de speelautomaat.
3. In het onderhavige jaar bedroeg de door eiser ontvangen vergoeding € 517,95. Dit bedrag is door eiser geboekt als kasopbrengst. Eiser heeft dit bedrag uitgesplitst in een omzet van € 729,50 en een bedrag van € 211,55 aan kansspelbelasting.”
Nu partijen desgevraagd ter zitting bij het Hof hebben verklaard dat de hiervoor vermelde feiten juist zijn zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de aanslag niet te hoog is vastgesteld en of de inspecteur ten onrechte niet een bedrag van € 211,55 aan kansspelbelasting (hierna: KSB) heeft verrekend.
Belanghebbende beroept zich in hoger beroep niet (meer) op het gelijksbeginsel.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.