Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-09-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4316, 19/01268 tot en met 19/01270

Gerechtshof Amsterdam, 28-09-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4316, 19/01268 tot en met 19/01270

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 september 2021
Datum publicatie
23 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:4316
Zaaknummer
19/01268 tot en met 19/01270
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 25

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. De op grond van de kleine ondernemersregeling (KOR) teruggegeven omzetbelasting is terecht nageheven.

Uitspraak

Kenmerken 19/01268 tot en met 19/01270

28 september 2021

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X C.V.] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 18/2249 tot en met HAA 18/2251 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 januari 2016 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.345.

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 januari 2016 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.345.

1.1.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 januari 2016 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 9.848.

1.2.

Na tegen de hiervoor gemelde naheffingsaanslagen door belanghebbende gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 28 april 2018, de naheffingsaanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 8 juli 2019 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen met zaaknummers HAA 18/2249 en HAA 18/2250 ongegrond;

- verklaart het beroep met zaaknummer HAA 18/2251 gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 en de daarbij behorende beschikking belastingrente;

- vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 tot € 9.539 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres te vergoeden;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 augustus 2019, aangevuld op 16 september 2019 en 10 september 2020.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Eiseres heeft in 2012 en 2013 nihilaangiften ingediend op haar maandaangiften omzetbelasting. Op verzoek van eiseres is over beide jaren een teruggave verleend ten bedrage van € 1.345.

2. In 2014 zijn door [A] negen facturen met een bedrag aan omzetbelasting vermeld van in totaal € 13.412 uitgereikt aan [B] , het bedrijf van [C] . [C] is de partner van [D] . Op de facturen is vermeld dat [A] deel uit maakt van eiseres. Ook is het omzetbelastingnummer van eiseres erop vermeld.

3. Eiseres heeft in 2014 nihilaangiften ingediend op haar maandaangiften omzetbelasting. Over de tijdvakken 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014 en 1 juli 2014 tot en met 30 september 2014 zijn suppletieaangiften ingediend. Daarbij is onder meer € 10.018 aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven en € 4.800 aan in rekening gebrachte belasting in aftrek gebracht.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe.

2.2.

Bij belanghebbende is een controle ingesteld. Het controlerapport is van 24 november 2015. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

2.8 Fiscale beoordeling

2.8.1

Primair standpunt

Wij zijn van mening dat er geen sprake is van ondernemersactiviteiten. De geboekte administratie geeft enkel fictieve boekingen weer. Feitelijk is er geen sprake van een lening. In de jaren 2012 en 2013 is daadwerkelijk nooit rente betaald of huur ontvangen. Ook zijn wij van mening dat in het jaar 2014 geen sprake is geweest van daadwerkelijk werkzaamheden ten behoeve van [B] . [D] heeft geen kennis van informatica en [D] kan niet aantonen wat hij daadwerkelijk heeft gedaan. Van tevoren is reeds een rekening courant verhouding opgevoerd om betalingen achterwege te laten. Wij zijn daarom van mening dat [X C.V.] geen activiteiten heeft ontplooid en dat in de jaren 2012, 2013 en 2014 geen sprake is geweest van een onderneming. (…)

(…)

4 Omzetbelasting

4.1.

Jaar 2012 en 2013

Op 12 december 2014 heeft een Vermindering Omzetbelasting plaatsgevonden doordat [X C.V.] een teruggave heeft gevraagd ten bedrage van € 1.345 over het jaar 2013 inzake de kleine

ondernemersregeling omzetbelasting. Op 5 januari 2015 heeft een Vermindering Omzetbelasting plaatsgevonden doordat [X C.V.] een teruggave heeft gevraagd ten bedrage van € 1.345 over het jaar 2012 inzake de kleine ondernemersregeling omzetbelasting. Deze teruggaven zijn ten onrechte aangevraagd en wel om de volgende redenen:

1. In de jaren 2012 en 2013 hebben geen prestaties plaatsgevonden. Er is geen deelname aan het economisch verkeer geweest waardoor er geen sprake is van ondernemerschap voor de omzetbelasting.

2. De kleine ondernemersregeling omzetbelasting is een belastingvermindering op de te

betalen omzetbelasting. Deze regeling is alleen van toepassing op natuurlijke personen.

Een open commanditaire vennootschap is uitgesloten.

3. [X C.V.] heeft over de jaren 2012 en 2013 geen omzetbelasting aangegeven. Een

belastingvermindering kan dan ook niet aan de orde zijn. Deze regeling kan nimmer tot

een teruggaaf leiden.

Over het jaar 2012 wordt dan ook een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.345.

Over het jaar 2013 wordt dan ook een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.345.

4.2

Jaar 2014

In het jaar 2014 is in totaal € 63.871,25 (exclusief omzetbelasting) aan facturen uitgeschreven

naar [B] . Kosten zijn in het jaar 2014 niet gemaakt. De gefactureerde omzetbelasting bedraagt € 13.412,98.

Artikel 37 Wet omzetbelasting 1968 geeft het volgende weer:

“….”

Dit betekent dat ondanks het feit dat er geen sprake is van belaste prestaties bij [X C.V.] , de gefactureerde omzetbelasting afgedragen dient te worden.

Belastingplichtige heeft slecht een suppletie ingediend over het derde kwartaal 2014 ten bedrage van € 3.565. Het verschil van € 9.848 (€ 13.413 -/- € 3.565) moet worden nageheven.

(…)”

2.3.

Belanghebbende is een commanditaire vennootschap. Haar beherend vennoot is [E Ltd] en haar commanditaire vennoot is [Stichting F] . [D] is directeur/enig aandeelhouder van [E Ltd] . De partner van [D] was in de onderhavige tijdvakken [C] , die een onderneming dreef onder de naam [B] .

2.4.

Op tot de stukken van het geding behorende facturen die in de periode 2 mei tot en met 31 december 2014 zijn uitgereikt aan [B] , is [A] (zie 2.1 onder 2) als leverancier vermeld. Onderaan de facturen is vermeld: “ [A] maakt deel uit van [X C.V.] ”. Op de factuur is het btw-identificatienummer van belanghebbende vermeld. Als omschrijving is op de facturen vermeld ‘Werkzaamheden aan [B] inzake [G] volgens specificatie’.

2.5.

Belanghebbende heeft voor alle in geding zijnde jaren nihilaangiften ingediend. Op 20 november 2014 heeft belanghebbende zogenoemde suppletieaangiften ingediend. Voor de jaren 2012 en 2013 wordt daarin telkens een teruggave verzocht van € 1.345. Over het tweede en derde kwartaal 2014 wordt een verzoek tot het opleggen van een naheffingsaanslag gedaan, voor het tweede kwartaal tot een bedrag van € 3081 en voor het derde kwartaal tot een bedrag van € 3.5652. Deze suppletieaangiften zijn – onder voorbehoud van correctie bij nader onderzoek – door de inspecteur gevolgd.

3 Geschil in hoger beroep

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing